In de jaren tachtig denderde een golf van punk en new wave door Nederland. Tussen de honderden jonge bands die ontstonden, was er ook een uit het Utrechtse IJsselstein die een eigen geluid vond: Boris Dzaneck. Achter dat geluid staat Riks Ozinga (63), een muzikant die zijn nummers voed met de rauwe werkelijkheid van het leven op aarde. Na een lange radiostilte is Riks terug met Boris Dzaneck en nieuwe muziek. Samen blikken we terug naar het verleden.
In het kloppende hart van Nieuwegein begint een platenspeler te draaien. Een herkenbaar punkgeluid vult de ruimte. “Dit is het eerste nummer van ons nieuwe album, dat binnenkort uitkomt,” zegt Riks met een grijns op zijn gezicht. “We hebben de afgelopen tijd veel in de studio gekloot,” zoals hij het oefenen en spelen in de oefenruimte aan de Utrechtse Muntstraat altijd noemt. “Het heeft eindelijk zijn vruchten afgeworpen.”
De platenspeler waar het nieuwe album op draait is een mooie verwijzing naar de jaren zestig en zeventig, waar Riks vaak aan terugdenkt. “Als klein kind hoorde ik op de radio allerlei popmuziek uit de jaren zestig. Thuis hadden we een klein pick-upje en een doos met plaatjes, deels van mijn moeder en deels van mijn opa. Het draaien van die plaatjes vond ik toen fantastisch.”
Die vroege liefde voor muziek vormde de basis voor Riks’ latere werk. De platen van zijn ouders wekten een verlangen naar creativiteit. Het leek hem toen al ontzettend stoer en leuk om ooit een gitaar te hebben. Maar daar waren zijn ouders het totaal niet mee eens. “Ik dacht meteen: een gitaar, dát is het. Maar ik mocht er helaas geen hebben. Eerst moest ik blokfluit leren en noten leren lezen, dat vond ik helemaal niks. Blokfluit spelen was iets voor meisjes, vond ik toen.” Op tienjarige leeftijd was een gitaar dus nog geen optie. De hunkering naar muziek bestond een lange tijd alleen uit muziek luisteren. Samen met klasgenoten genoot hij van de muziek van onder andere The Beatles en The Rolling Stones.
Een eigen instrument liet dus nog op zich wachten. Op zijn vijftiende kocht Riks zijn eerste instrument: een mondharmonica, die hem vijftien gulden kostte. “Dankzij dat mondharmonicaspelen kreeg ik gevoel voor muziek. Iets later schreef ik mijn eerste liedje. Over een meisje dat verslaafd was aan heroïne. We namen het voor de grap op, maar eigenlijk was het bloedserieus.”
Een oude gitaar die hij ooit van het grofvuil haalde sneuvelde door onwetendheid en kinderlijke frustratie. Maar de fascinatie was geboren. Met zijn eerste salaris, verdiend in het restaurant van de HEMA, kocht hij een degelijke gitaar en een beginnersboek met akkoorden. “House of the Rising Sun, Horse with No Name… het waren simpele akkoorden, maar ik wist direct dat ik verder wilde met gitaar spelen.”
Begin van bandleven
Bij de HEMA zaten al een aantal jongens met bands, die vonden dat hij aardig mondharmonica speelde. Hij mocht soms meespelen en ging vaker naar bandjes en festivals. Hij was enorm verlegen en had weinig zelfvertrouwen. Maar toen de punk naar Nederland en Utrecht kwam, draaide dat om.
Het was eind jaren zeventig toen in Utrecht en omgeving een rauwe, nieuwe energie opbloeit. Bandjes spelen in kraakpanden en buurthuizen, vaak niet langer dan dertig minuten. Het trok Riks en zijn vriendengroep enorm. “Drie Utrechtse punkbands traden op in IJsselstein. We dachten: als zij het durven, dan kunnen wij het ook. Dat was het moment dat ik als verlegen jongen uit de schaduw stapte.”
Samen met zijn vrienden Harold Sangers en Marcel Knijff richtte hij dat weekend nog Disorder op, dat bleek later de voorganger van Boris Dzaneck te zijn. Marcel Knijff, die nog steeds goed bevriend is met Riks, weet het ook allemaal nog goed. “Op school droomde we weleens van een eigen band. Ik speelde zelf niet echt goed, maar wilde ook wel gitaarspelen”, vertelt Marcel. “Omdat er al twee gitaristen in Disorder zaten, vroeg Riks of ik geen basgitaar wilde spelen. Dat vond ik een fantastisch idee.”
De repetities van de band vonden plaats onder een kerk in Nieuwegein, op zondagochtenden. De muziek was luid, boos en urgent, en reflecteerde op woningnood, drugsproblemen en de Koude Oorlog. “We maakten muziek over waar we boos om waren. Het ging niet om virtuositeit, maar om expressie.”
Uit Disorder groeide begin jaren tachtig Boris Dzaneck. Harold stopte bij de band en nieuwe leden kwamen erbij. De muziek verschuift van pure punk naar een hybride vorm waarin postpunk en new wave de boventoon voeren. Synthesizers maken hun intrede en ritmeboxen versterken het geluid. “Marcel en ik hadden altijd al creatieve ideeën. We tekenden, schilderden en besloten dat de muziek ook een eigen beeldtaal moest krijgen. Met Boris kregen we daar de ruimte voor.”
Vergroot

De doorbraak kwam met de track Dance. VICE beschreef die opname jaren later als “the perfect mix of 80s emotion and cold calculation.” Het is de lo-fi percussie die het nummer onderscheidt, alsof iemand op kartonnen dozen slaat, bovenop nerveuze synths.
“It’s this mix of organic sounds and the emerging technology that makes a mark on the Dutch band’s sound. To be honest, before I heard the Euro sounding vocal, I thought it was a new track from Melbourne synth punk band Ausmuteants” – VICE
Die dubbelzinnigheid, warm en koel, menselijk en mechanisch, maakte Boris Dzaneck uniek in de Nederlandse muziekscene van die tijd. De band kwam op de radio, speelde in studio’s en kreeg zelfs bijna een platencontract. Dat ging helaas niet door toen het label failliet ging. “We verdienden wel wat geld, maar niet genoeg om er allemaal van te leven. Dus viel de band uit elkaar.”
Jaren later, bij toeval, komt de band weer bij elkaar. “Omdat we zin hadden om een keer wat leuks te doen, uit eten, biertjes drinken, gingen we voor de gein weer repeteren. Dat was in 2015 of zo,” vertelt Riks. “We hebben nu eindelijk een nieuw album af, na jaren. Binnenkort komt die op Spotify. Het is ook een mooie gelegenheid om oud materiaal uit te brengen. De muziek is internationaal nog altijd in trek bij punkliefhebbers. Het nummer Dance is echt een uitschieter. Het staat op twee verzamel-LP’s en duikt ook op in lijstjes van DJ’s. We hoeven niet meer wereldberoemd te worden, maar ik blijf aan nieuw werk werken en ontwikkelen. Omdat we verder allemaal een baan hebben, kunnen we muziek maken waar we volledig achterstaan.”
Muziek is een uitlaatklep
“Muziek is een erg belangrijke uitlaatklep voor mij. Ik heb het altijd leuk gevonden en wil nog altijd ontwikkelen en leren. Het is een soort spanning en ontspanning. Je zoekt naar akkoorden en melodieën, alsof je de weg zoekt op onbekend terrein en daar een route schetst. Nummers ontstaan bij mij altijd onbewust vanuit pingeltjes, die ‘pingeltjes’ laat ik altijd aan de rest horen, en soms wordt het dan een nummer voor Boris.”
Vriend Marcel bevestigt dat: “Riks is altijd de dromer geweest van ons. Voor mij was het eerst allemaal gewoon voor de grap, maar hij was er serieus over. Muziek is en was altijd zijn passie, dat waardeer ik enorm. We hebben onze nummers en ons bestaan grotendeels aan hem te danken. Bovendien is hij een fantastische vriend.”
Riks speelt nog altijd iedere dag gitaar. Inmiddels heeft hij een flinke verzameling: twaalf stuks hangen aan de muur in de woonkamer. “Vroeger had ik hiervan kunnen dromen. Twee gitaren was waar ik op hoopte. Nu kom je erachter dat er veel verschillende soorten zijn die allemaal anders klinken.”
“Het is anders dan mijn werk als rechtbankjournalist. Na een lange dag kan ik echt genieten van muziek maken. Bepaalde dingen die ik hoor in de rechtbank kan ik in mijn teksten stoppen. Soms zijn het lugubere dingen, van mensen die heel erg in de war zijn. Je verdiept je in hun gedachtewereld en maakt dat een soort personage dat je in een nummer stopt,” vertelt Riks. “Ondertussen is er weer veel aan de hand in de wereld. Dat stop ik ook in mijn muziek. Onlangs heb ik bijvoorbeeld over extreemrechtse beïnvloeding geschreven en over mensen die hun kop in het zand steken. Het nieuws komt altijd terug in de muziek, net als in de punktijd. Ik haal dus veel inspiratie uit mijn werk. De stijl is van alle tijden. Zolang er verschrikkelijke dingen gebeuren in de wereld, blijf ik nummers schrijven.”