Ruim vier jaar lang fietste ik bijna dagelijks de Kanaalstraat af, de hoofdstraat van de Utrechtse wijk Lombok. De automobilisten lapten de voorrangsregels aan hun laars en voorbij het kruispunt wees een verkeersregelaar parkeerplekken toe aan bezoekers van de koffieshop. In de zomer liepen er stoeten jongeren met een handdoek over hun schouder, onderweg naar het zwemparadijs dat wij het Merwedekanaal noemden. In de winter bleef iedereen liever binnen; dan waaide de wind hard tegen je in en reed al het verkeer haastig richting de snelweg.
Om de hoek bij het Haroekoeplein, waar de drogist en de supermarkt alles aanboden wat een student nodig had, zette ik mijn fiets voor het tweede huis van de hoek. Achter de voordeur van nummer drie bevond zich mijn typische studentenhuis.
De hal net te smal om met een boodschappentas doorheen te lopen, de muizenketels in de onderste kastjes in de keuken, de onverwoekerde tuin die één keer per jaar onder handen werd genomen; meestal vlak voor de jaarlijkse tuinborrel. De verwarming op de gang loeide altijd, we wisten niet hoe die uit moest. De schimmel groeide op de muren alsof het behang was.
Onze trots hing in het kleinste kamertje van het huis: de wc. De muren en het plafond waren volgeplakt met bierviltjes van kroegen door heel Utrecht en omstreken. Menig bezoeker kwam terug met een glimlach. “Dat hokje was heilig,” zegt Klaartje er later over, als we met onze oud-huisgenoten op het terras zitten. Ik heb gevraagd of ze herinneringen met mij willen delen. “Niet maar twee Heineken-viltjes en een Jupiler, maar de muren zo sel mogelijk vol. Ik heb nog nooit zo fanatiek een sport gespeeld. Als ik langs een terras liep, griste ik ze gewoon van tafel. Pech voor de mensen die eraan zaten.”
Ik fiets al maanden een omweg. Een straat eerder links, via de Vleutenseweg naar het centrum. Maar mijn psycholoog zei dat het goed zou zijn om een keer langs te gaan. Het pand staat nu in de steigers. De bovenburen zijn aan het verbouwen: het geluid van een boor galmt over de gevel en ik knijp mijn ogen dicht tegen al het rondvliegende stof.
Er verschijnt een kleine lach op mijn gezicht. Arte zou er gek van zijn geworden. Ze sliep precies onder de woonkamer van de bis-woning, waar elk schuivend meubelstuk door het plafond leek te komen. ‘Het hele voetbalteam is er weer’, mopperde ze dan, terwijl ze bij me op de bank plofte. Met twee grote stappen stond ze in mijn kamer, waar we de hele avond thee dronken, tot het geluid eindelijk stopte.
De gordijnen van haar voormalige kamer, links van de deur en aan de straatkant, zijn ook nu dicht. Geen behoefte aan pottenkijkers, al ben ik er zelf één. Dat is tenminste hetzelfde gebleven. Achter die voordeur begon mijn studentenleven, en eindigde dat van haar.
De keuken rook die avond naar knoflook en verf. De paarse lak stond nog open op tafel, de kwasten lagen stonden rechtop in een pul. Die kan ook weg, dacht ik. Arte stond op haar sloffen, haar donkere krullen in een knot bovenop haar hoofd, haar geliefde hoodie van de studievereniging over haar stagekleding.
In de zomer had de huisbaas ‘wegens onderhoud’ het hele pand hagelwit laten verven. Ons huis voelde als een ziekenhuis. Klaartje en Dewi kochten een pot paarse verf, dezelfde tint als het hartje in onze groepschat. Onder het genot van slechte Nederlandse pop verfden ze de spiegel in de gang lila.
“Heel gek idee, maar hebben jullie niet ook altijd een paarse tafel gewild?”, vroeg Arte. Ik stond in de deuropening met een kop thee in mijn handen, twijfelend of ik de verstandige ging zijn of een kwast zou pakken. “Corine gaat gillen,” zei ik over de taferelen van mijn huisgenoten. “Nee joh, Corine gaat dit geweldig vinden”, riep ze terug over de box.
‘Ze was meestal zo druk met studie of op zichzelf, en dan kreeg je in de avonden de beste versie te zien. Vrolijk, geïnteresseerd. Ontzettend lief, vooral”, zegt Dewi over ons huisgenootje. “En ze was de chaos zelf”, voeg ik eraan toe.
Ik herinner me de dag dat Arte ’s middags thuiskwam van stage. Drie uur eerder dan gepland, labjas nog aan en paniek in haar ogen: “Ik heb alle buisjes uit mijn handen laten vallen. Geen idee wat erin zat, Marieke was bóós.” Ze zakte neer aan de keukentafel, handen in het haar. Een uur later zaten we daar met een fles wijn en toverde ik een kleine glimlach op haar gezicht.
Op een vrijdag in september woonde ik er dik drie jaar. Ik was op een verjaardag in Den Haag. Het was ijzig koud, nog voordat mijn telefoon begon te trillen. Twee berichten:
‘Kan ik je bellen?’
‘Kan het later? Ik ben op een 21-diner’, tikte ik terug.
2 seconden later: ‘Lau, er is iets verschrikkelijks gebeurd.’
Het huis staat in de fik, dacht ik. Ik liep naar de ingang van het restaurant, zonder jas. Zo lang kon het gesprek niet duren. Mijn telefoon ging drie keer over. Ik hoorde niets aan de andere kant van de lijn, alleen Dewi haar adem. Ik zakte naar de grond, daar in de deuropening. ‘Ze was gelukkig, toch?’, eindigde ons telefoongesprek twintig minuten later, de verjaardag allang vergeten.
Anderhalf uur later stonden mijn ouders in Den Haag. Ik heb het daglicht het hele weekend niet gezien. De shock nam mijn lichaam over en bepaalde mijn bewegingen. Ik voelde mijn tranen niet meer. Het chatgesprek van het huis was gespannen, want Arte zat daar ook nog in. We wilden niet dat haar ouders mee zouden lezen met ons verdriet.
“We hebben uren gehuild in de keuken toen we elkaar weer zagen. Ik wist niet of iedereen het huis überhaupt nog in durfde,” zegt Dewi, die thuis was toen de politie kwam. “Alles rook nog naar haar. En toen kwam die mail van Corine, terwijl we weken niks hoorden als we klaagden over schimmel of de kachel. Alsof er niets gebeurd was. ‘Wat vreselijk dat jullie dit is overkomen. Wij leven erg met jullie mee. Gecondoleerd.’”
Ik moest daar zo snel mogelijk weg. Haar kamerdeur bleef dicht, alsof ze daar achter gewoon verder leefde. Maar het geweten dat dát niet zo was, spookte voortdurend door mijn hoofd. Dan maar terug naar mijn ouders, ik zoek later wel iets anders.
Een maand later volgde een nieuw bericht: “De lege kamers zullen vanaf volgende maand bewoond worden. Dit zijn bekenden van ons. De nieuwe huurders zijn op de hoogte van jullie omstandigheden.” Mijn huisgenoten gingen mij achterna, trokken in bij hun vriend of pasten op een kamer van een kennis. In onze haast uit het horrorhuis hebben we de bierviltjes laten hangen.
Volgens de regels voor studentenhuisverhuur mag een woning direct opnieuw worden verhuurd, ook na een overlijden. We hebben het tot in de puntjes uitgezocht. Maar er was geen sprake van nalatigheid door de verhuurder, niemand had de situatie kunnen voorkomen. Voor ons voelde het alsof er iets werd uitgewist dat nog niet voorbij was. Alsof onze rouw een einddatum had gekregen. Dewi: ‘Onbegrijpelijk, wreed bijna. Hoe haal je het in je hoofd?’
Voor nu is het goed zo, als ik een jaar later voor de voordeur sta. Tegen mijn psycholoog kan ik zeggen dat ik geweest ben, dat ik ermee bezig ben. Afgelopen maart werd ik 23 en heb ik mezelf de hele dag opgesloten van verdriet. Ik ben inmiddels ouder dan mijn huisgenoot, die altijd maanden winst op mij had gehad.
Ik ga niet aanbellen, wil niet weten wat de nieuwe bewoners met het huis hebben gedaan. Of onze verzameling is voortgezet en of dat het té paars was. De bewoner van haar kamer hanteert dezelfde tactiek als Arte: met de gordijnen dicht kijkt er niemand naar binnen.
De knappe bovenbuurjongen loopt toevallig net de hoek om. “Hé! Dat is al even geleden,” zegt hij.
Oh, het aantal avonden dat Arte en ik op mijn roze bank over hem hebben geroddeld. Ik glimlach, zeg dat het goed met me gaat. Relatief, maar dat hoeft hij niet te weten. Wie weet denkt hij dat Arte nog steeds zijn huisfeestjes door de muren hoort
Een beetje wankelend op mijn benen pak ik mijn fiets en kijk ik nog een keer om naar de gevel. Ik zwaai naar de buurman. Mijn herinneringen liggen hier. Ik fiets mijn oude route richting de stad, waar mijn oud-huisgenoten op het terras zitten te wachten. Als ze het willen weten, zal ik straks vertellen waar de buren nou weer mee bezig zijn. Zielig voor de bewoner die eronder zit, zullen we dan zeggen.
Verantwoording.
De naam Arte is gefingeerd en afgeleid van de bijnaam die haar huisgenoten voor haar hadden. De voormalige huisbaas is benaderd om haar visie te belichten op hoe zij het overlijden van Hannah beleefd heeft. Zij heeft hier niet op gereageerd.
