Ze kijkt naar het beeldscherm in de coupe. ‘’Dag knappe man die uitstapte in Maastricht! Wat gaf jij mij een fijn en warm gevoel. Niet alleen door dit leuk baardje van je, maar vooral ook door de manier waarop je naar me lachte toen de aardbeien uit mijn handen vielen. Je gaf mij een knipoog toen je me hielp ze een voor een bij elkaar te rapen. Ik hoop je nog eens te zien!’’ Ze vindt het fantastisch om deze verhalen van NS-hartkloppingen te lezen. Bij elk bericht vraagt zij zich af hoe ze eruit zien, wat voor werk ze doen en hoe ze hun dagen doorbrengen. Zij vindt het leuk om complete levens te bedenken van de mensen die bij deze berichten horen.
Onder het lezen door luistert ze stiekem naar het verhaal van de jonge man die vloeiend Engels spreekt. Ze kan het niet laten. Ze hoort hoe hij met zijn kalme uitstraling en rustige stem over zijn laatste avond in zijn studentenflat praat. Hij vertelt over het bericht dat hij van zijn universiteit kreeg waarin stond dat hij naar het metrostation moest gaan. Hoe hij per direct zijn flat moest verlaten en zichzelf in veiligheid moest brengen. Ze hoort hem vertellen hoe hij zijn jas en tas meeneemt, de trap af rent en richting het station holt. De meest veilige plek tijdens de bombardementen die weldra zouden volgen. Eenmaal daar merkt hij dat hij niet alleen is: bijna iedereen uit de stad is naar het station gekomen. Dit alles kwam hem onvoorstelbaar voor, hoort ze hem zeggen. “Niet lang daarvoor zat ik nog in de college banken. Ik was met niets anders dan mijn studie bezig, want derde jaar van geneeskunde was al moeilijk genoeg. En ineens stond ik daar samen met duizenden anderen. Je kunt het je niet voorstellen”, zegt hij dan. “Je kon de angst van hun gezichten aflezen. Wat ik eerder nooit wist is dat paniek en angst een bepaalde geur heeft,” hoort ze hem op haast fluisterende toon zeggen. Het is alsof hij het zegt om zichzelf ervan te verzekeren dat hij het daadwerkelijk geroken heeft. “Wat ik toen begreep was dat er oorlog was. Maar zelfs daar en toen snapte ik niet wat dat oorlog met mij te maken had. Waarom ik daar terecht was gekomen. Dit was allemaal een nare droom waar ik snel uit zou ontwaken, hield ik me zelfs steeds voor. Maar vervolgens bleef ik daar. Drie dagen lang. Ik heb nooit geweten dat ik het zou overleven in een overvol station waar inmiddels geen treinen meer doorheen reden, maar waar mensen schuilden voor hun leven. Mensen omhelsden elkaar. Je zag vermoeidheid en honger. Maar het ergste was de onzekerheid. En stiekem dacht ik gewoon: dit ga zo weer voorbij en kan ik straks weer terug naar mijn appartement en lekker uitslapen”. Vanaf dat moment hoort ze hoe zijn stem verzwakt, en hoe zijn tempo versnelt: “Het ergste is dat ik dacht het goed aan te doen mijn kat binnen op te sluiten vlak voordat ik wegging. Ik heb genoeg brokjes voor hem achtergelaten, maar wist ook dat alles op zou raken na 3 dagen en hij honger zou hebben. Ik denk iedere dag aan hem. Hoe lang hij nog in leven is gebleven, of dat er uiteindelijk iemand is gekomen die hem geholpen heeft.” De vrouw, zijn gesprekspartner, zit tegenover hem. Ze luistert aandachtig en is zichtbaar geëmotioneerd . Ondertussen knikt ze en blijft ze verwoed doorknikken. “Maar alles gaat goed komen. Vandaag gaat alles goed komen” vervolgt hij. “Zometeen heb ik een gesprek met een decaan van een universiteit hier. Ik hoop dat hij mij toestaat mij in te laten schrijven, maar ook dat ik alle studiepunten die ik gehaald heb mee kan nemen. Ik heb namelijk niets van mijn diploma’s en cijferlijsten meegenomen, en mijn universiteit in Kharkiv is plat gebombardeerd.” De vrouw kijkt vol verbazing naar hem, en vraagt lichtelijk geïrriteerd: “Oh nee, maar wanneer je vlucht dan neem je toch je belangrijkste documenten mee?’’ Die ene opmerking is voor Tara voldoende om te weten dat die vrouw zelf nooit een oorlog heeft meegemaakt. Het verhaal put haar uit. Ze houdt haar blik vast op de bloeiende tulpenvelden. “Please laat die herinneringen voor wat ze zijn”, houdt Tara zich voor.
Maar was het maar zo makkelijk. Binnen enkele seconde is ze weer terug. Ze ruikt haar moeders avondeten: de geur van gebakken vlees. Haar broertjes en zusjes zijn aan het kibbelen en de jongste van het gezin ligt in haar armen. Tara is immers de oudste. Ze hoort ineens de piepende banden van een remmende auto voor haar. Een seconde later staat haar jongste oom in totale paniek buiten adem in de woonkamer: “Haast je! We moeten gaan!” Geen spullen! Nee, geen spullen! Daar is er in de auto geen ruimte voor.’’ Ze rennen een voor een naar de auto. Tara ziet daar hoe haar neefjes en nichtjes als sardientjes in een blik in de achterbak van de Jeep zitten. Haar moeder die naast haar staat rent naar de voordeur terug om die te sluiten en op slot te doen. Maar haar vader roept: ‘’Waarom doe je dat? We komen toch nooit meer terug!’’ In de auto kan Tara alleen maar denken: “Maar hoezo? Hoe kan alles op een of andere dag zo veranderen?” Nog een paar dagen daarvoor, op 7 maart, hadden de Koerden, haar stadgenoten, de laatste rijtuigen van Saddam uit Sulaymaniyah verdreven. Mensen waren euforisch en overal waar je kwam zag je lachende mensen. ‘’Wij willen dat monster nooit terug’’ werd er gescandeerd. Ze bleef lang hangen bij de buurvrouw die van blijheid huilde en bleef stampen op het portret van Saddam. Het was een gigantisch portret dat Tara eerder had gezien in haar woonkamer: jarenlang had het een prominente plek ingenomen in haar armoedige woonkamer. Tara had dit vaker opgemerkt bij families van politieke activisten en deserteurs, een portret als symbool voor loyaliteit kon hen namelijk helpen willekeurige huisbezoeken te overleven. En slechts een paar dagen nadat volksfeest zaten ze met z’n allen opgepropt in deze auto, zonder te weten waarheen. Ze voelt de bezorgdheid van haar ouders. Ze hoort hen praten over wat ze moeten doen om hun zeven kinderen te beschermen tegen een mogelijke chemische aanval. “Ik hoorde van mijn collega’s dat een natte doek de enige manier is om ze te beschermen tegen gifgas, maar we hebben geen water en ook geen genoeg dekens, ” hoort ze haar moeder wanhopig uitroepen.
De conducteur staat plotseling naast haar en zegt vriendelijk: ‘Prachtige dag, heh? Kijk eens toch naar buiten. Zie daar toch die mooie tulpen.” En zij probeert een lach op te brengen. Het gesprek tussen de twee gaat nog altijd over wel en niet meenemen van diploma. Nu lacht ze echt. Ze lacht om hoe haar familie zou hebben gereageerd als ze toen terug was gerend het huis in om haar diploma’s te pakken. Ze zouden hebben gedacht dat ze gek was geworden.
Ze kijkt op en vangt de blik van de oude man die tegenover haar zit. Het is duidelijk dat hij verlegen zit om een praatje, maar ze weet dat ze niet klaar is om hem te woord te staan. Nog voordat ze haar blik kan afwenden zegt hij: “’Is dat een wetenschappelijk of een filosofisch boek?,’’ wijzend op het boek op haar schoot. Tara leek het boek volledig te zijn vergeten. Ze kijkt ernaar en leest hardop: ‘’Het begin van alles, geschreven door David Graeber,” zegt ze. ‘’Gaat het over wetenschap of filosofie?’’ herhaalt de man. ‘’Het is een wetenschappelijk boek’’ antwoordt Tara. De man glimlacht naar haar en vraagt vervolgens: ‘’Maar waar begint het verhaal dan? Bij de oerknal?’’ Tara kijkt met een vermoeid blik naar de man en zegt ‘’Nee, het gaat over de geschiedenis van de mensheid. Het gaat over de geschiedenis van ongelijkheid. Het gaat over de pogingen die zijn gedaan door de mens om vrede te stichten.’’ Kort daarna komt haar trein aan op station Amsterdam aan. Ze steekt het dikke oranje boek in haar rugtas en staat op. Het voelt even alsof de zwaartekracht is toegenomen. Zij knikt de oude man gedag, en loopt de warme lente dag tegemoet.