De storm van ’53

De storm van ’53

Het huisje aan de stoofweg waar de familie Hage woonde tijdens de ramp.

‘Ik moet nog even de paarden in de stal zetten. Het kan nog weleens flink gaan stromen’, vader Hage springt op uit zijn warme bed en kust zijn vrouw gedag. Moeder Hage klinkt bezorgd: ‘Zorg je wel dat je op tijd thuis bent? ik wil liever niet dat je buiten bent als de hemel openbreekt.’ Met een versnelde pas loopt meneer Hage naar buiten. Zijn dochter Nellie ligt rustig te slapen in haar kleine maar knusse kamer beneden. Het is rond drie uur in de nacht wanneer vader naar buiten loopt. De harde wind snijdt in zijn gezicht, de enige verlichting die hij heeft is de felle maan die als een zoeklicht het Zeeuwse dorp Dreischor verheldert. De eerste spatjes regen beginnen als druppels uit de lucht te vallen. Als Vader het erf van de boer op loopt hoort hij zijn werkgever zuchten. ‘Laten we die beesten snel naar binnen brengen. Ze zeggen op de radio dat het straks helemaal mis gaat.

Als de laatste paarden in de schuur staan wenst hage zijn baas gedag en vertrekt hij met een bloedgang op zijn fiets naar huis. Om thuis te komen moet hij over de dijk naar de stoofweg. Als hij de dijk op fietst blijft hij verstijft hij van angst. In de verte komt er een enorme muur van water op hem af. Vader bedenkt zich geen moment en springt op zijn fiets. Als een raket schiet hij er vandoor, de adrenaline giert door zijn lijf als de muur van water steeds dichterbij komt.

Thuis zit de familie Hage gekluisterd aan de radio. Plots wordt er hard op de raamluiken geklopt. Nellie schrikt op. Het is de buurman. Hij schreeuwt hard naar binnen ‘Jullie moeten nu naar zolder! Het water komt eraan.’ ineens vallen alle lichten uit. Moeder Hage schreeuwt tegen haar kinderen ‘Naar boven! Naar boven.’ Snel weet de familie naar zolder te verplaatsten en een aantal spullen mee te nemen: Dekens, eten in blik en wat kleding. Oudste zoon Han gaat nog vlug naar beneden om de radio en naaimachine te halen. De eerste golven slaan het huis binnen als de deur openslaat, het is vader Hage. Doorweekt rent hij naar boven en slaat zijn gezin in zijn armen. ‘Waarom duurde het zo vreselijk lang?’, zegt moeder die nog steeds een beetje in paniek is. Zwaar hijgend antwoord vader ‘ik moest onze geit echt nog op de zolder van de schuur zetten, anders waren we die kwijt geweest’. Op dat moment komt er een hoop geblaat uit de schuur. Het is de geit, het water heeft ook hem bereikt. Langzaam hoort het hele gezin hoe het dier om hulp schreeuwt. Nellie zakt in elkaar van verdriet en begint zachtjes te huilen. Haar broers omhelzen hun jonge zusje en proberen haar te troosten. De kat Noortje komt bij haar liggen en spint zachtjes. Vader Hage staat op en klimt nog half druipend naar het dakraam van de zolder. Zijn gezicht verstijft als hij door het raam kijkt. ‘Wat is er vader?’, Vraagt Nellie als haar tranen gedroogd zijn. Vader Hage reageert niet, hij zakt langzaam elkaar tot zijn knieën de koude zonderplanken raken. Verstijft kijkt hij naar zijn gezin, alsof zijn ziel zijn lichaam heeft verlaten. ‘Water, water overal water!’, schreeuwt broer Han die stiekem bij het raam is gaan kijken. Alle muren van het huis staan onderwater. Het lijkt alsof de zee is opgeschoven en het huis van de familie Hage er per ongeluk is neergezet.

De familie was niet de enige met problemen. De storm was er een die maar eens in de honderden jaren voorkomt. De omstandigheden voor een rampscenario waren ideaal. Met windkracht 10 kwam op zaterdagavond 31 januari 1953 de windhoos bij de Nederlandse kust aan. Het Zeeuwse dorpje Dreischor lag samen met de rest van Zeeland midden in het hoogtepunt van de storm, als een rat in de val. De harde wind in combinatie met het hoge water zorgde voor een springvloed, waardoor de dijken het begaven. Overal in Zeeland en delen van Brabant stonden huizen onderwater. 1.836 inwoners overleefden de watersnoodramp niet.

De wind is inmiddels een beetje gaan liggen. Om elkaar warm te houden ligt het hele gezin als een roedel onder de warme dekens bij elkaar. In de hoek van de zolder staat een pannetje met bonen waarvan gegeten is. Langzaam maar zeker spieken de eerste stralen daglicht weer door het zolderraam. Nellie is bang, ze durft niet over de rand van het dakraam te kijken en denkt vooral aan het geschreeuw van de geit die ze Lisa noemde. Zachtjes begint ze weer te snikken. ‘Ik mis Lisa’, fluistert Nellie tegen haar moeder. Ze ziet haar broer Han opstaan en door het raam kijken. ‘Wat zie je?’ Vraagt ze zachtjes, ‘ik durf niet te kijken.’ ‘Kom maar kijken het is niet eng’, antwoord hij. Zachtjes klimt Nellie van haar moeder naar broer Han. Ze komt net niet boven het raam uit dus Han tilt haar op. In eerste instantie schrikt ze van de watervelden. Nog nooit had Nellie zo veel water gezien, ja in de zee maar dat telt niet, denkt Nellie hardop.

Zo zag het dorp Dreischor eruit tijdens de ramp van 1953.

De dag gaat voorbij en het water zakt nauwelijks. Han springt op. ‘Als het weer daglicht is ga ik naar de buren proberen te zwemmen.’ Ineens schiet vader uit zijn slof ‘Als je dat maar laat! Denk je dat je dat overleeft? Het water is ijskoud.’, Han reageert fel terug. ‘Wat wil je dan doen? Nog een dag wachten tot het eten op is en verhongeren? Ik wil iets doen!’ ‘Jij gaat helemaal nergens heen’, zegt vader venijnig. ‘Denk je echt dat je dat overleeft?!’

Nellie bekijkt van een afstandje de ruzie. ‘Denk je dat iemand ons komt helpen?’ Zegt ze als vader en zoon elkaar bijna in de haren vliegen. Vader schrikt van zijn eigen gedrag en gaat op zijn knieën bij Nellie zitten. Ze vindt het fijn dat hij haar paniek sust ‘Er komt echt wel iemand helpen, wij zijn niet alleen in dit land.’ Ze omhelzen elkaar. ‘Morgen komt er hulp, we moeten gewoon geduld hebben’, zegt vader geruststellend tegen zijn gezin.

De volgende ochtend wordt Nellie wakker van een luid gebrom. Het is alsof er een hele zwerm bijen op het huis afkomt.  Han springt op en rent naar het dakraam ‘het is een vliegtuig!’, Schreeuwt hij naar Nellie. Nog voor vader iets kan doen springt Han vanuit het raam op het dak en begint hij te zwaaien. ‘Help ons!’ tettert hij vanaf het dak ‘we zitten hier!’ Vader Hage rent naar het raam ‘ben je helemaal besodemietert kom van het dak af.’ Het vliegtuig lijkt Han te zien want er wordt vlak voor het huis een rubberboot gegooid. ‘Ik pak hem!’, Roept Han heldhaftig naar zijn familie. Han maakt zich klaar om in het water te springen. Hij neemt een aanloop, maar voelt dan iets bij zijn enkel. Het zijn de handen van zijn vader die ook het dak op is geklommen ‘Han Hage ben je helemaal van de pot gerukt’. Woest trekt vader Han naar binnen. Nellie ziet via het andere dakraam hoe de wind het bootje als een blad in een plas water meeneemt en richting de dijk stroomt.

‘Waarom ben je zo opstandig? Je houdt het nog geen minuut vol, dat water is ijskoud en de stroming te sterk. Als ik je niet tegen had gehouden was je er nu niet meer geweest’, Han schrikt van de reactie van zijn vader. ‘Het spijt me pap, ik wilde gewoon iets doen. Ik heb honger en dorst en dacht ons te kunnen redden.’ Nellie gaat naast haar geschrokken broer staan. ‘Het komt wel goed, ik zie het water al zakken. Misschien kunnen we morgen naar de dorpsring lopen.’, ‘exact’, vult vader Nellie aan ‘Het water staat al veel lager dan gisteren, we moeten gewoon nog even geduld hebben. Wil er iemand nog een paar lekkere bruine bonen’, grapt vader. Nellie en haar broer reageren teleurgesteld, maar moeten ook lachen. ‘Gewoon doen alsof het een verse bolus is, dan smaakt het vast beter’, Fluistert Nellie in het oor van Han.

De volgende ochtend is Nellie al vroeg op als ze ineens een lage mannenstem hoort stem hoort. ‘Hallo? Is hier iemand’, ze springt op en probeert haar broer wakker te schudden. Hij duwt haar in zijn slaap omver. Wederom roept de mannenstem, Nellie besluit te gaan kijken. Ze zet een houten krat voor het dakraam en klimt omhoog. Door het raam ziet ze twee verwilderde boerenjongens. Ze staan in een roeiboot en kijken naar binnen. Nellie durft niks te zeggen. Een van de jongens ziet haar en stelt Nellie gerust. ‘Hey meisje, niet schrikken, wij komen jullie halen, met hoeveel zijn jullie?’ Nog voor Nellie kan antwoorden hoort ze de bulderende mannenstem van haar vader. ‘Wat fijn dat jullie gekomen zijn! we zitten hier met vier’, ‘Wij brengen jullie naar de dorpsring, daar kunnen jullie voedsel, water en kleding krijgen.’ Het gezin staat op, verzamelt de spullen die ze nog hebben en stapt in de grote stalen roeiboot. Als de boot een paar meter van huis is springt Nellie op ‘We zijn Noortje vergeten! We moeten terug!’, ‘Ik haar geprobeerd te zoeken maar die kat was nergens te bekennen. Ik denk dat ze s ’nachts naar buiten is gegaan en in het water is gevallen’, zegt vader. Nellie barst in huilen uit, haar broers proberen te troosten en leggen en een arm om haar schouders. Vader Hage kijkt nog een laatste keer om naar het huis, pakt een roeiplank en helpt de boot naar de dorpsring te varen.

Nellie heeft samen met haar moeder een paar maanden bij een gastgezin in Brabant gezeten. Vader Hage is met zijn zoons alweer vrij snel naar Zeeland gegaan om te helpen met het opbouwen van de provincie. Als Nellie na maanden weer terugkomt naar Dreischor staan haar vader en broers te wachten voor het huis. Vlak voor ze hen weer in haar armen kan sluiten ziet ze een kat op haar aflopen. Het is Noortje! Nellie rent naar haar toe en tilt het dier bij haar borst, ze barst uit in tranen van geluk. ‘Ja dat is nog eens een verrassing hé! wij waren ook heel verbaast’, grapt haar broer Han. ‘Noortje heeft overleefd door van de bruinen bonen te eten die achtergebleven waren.’, ‘Zie je wel dat die bonen lekker zijn’, lacht Vader. ‘Ik weet een ding zeker’, zegt Nellie ‘Noortje laat ik voorlopig niet meer los!’

Over de auteur