Ruben Boi is vijfentwintig jaar oud en woont in Utrecht. Op het moment dat hij ging studeren kwam hij voor het eerst in aanraking met wiet. Wat begon als experimenteel gebruik veranderde al snel in niet meer zonder kunnen. Een paar jaar later vindt hij het genoeg geweest en besluit hij het roer om te gooien.
‘’Als ik nu aan het woord wiet denk, denk ik aan het vergeten van je zorgen.’’ Ruben heeft zijn telefoon in zijn rechterhand terwijl hij uitgezakt op de bank zit. Het kijken naar foto’s in zijn telefoon roept herinneringen op. Het was toen 2017 en hij kon niet wachten om te gaan studeren. Na een lange zoektocht van open dagen van verschillende scholen en studies wist hij het eindelijk zeker; social work. Dit past hij hem, want hij staat bij zijn vrienden bekend als degene die altijd voor anderen klaarstaat. Ook het studentenleven zou echt iets voor hem zijn. Hij zou zich als een vis in het water gaan voelen tussen de andere feestende studenten. De eerste feesten die gehouden werden weet hij dan ook nog goed te herinneren. Hoe het daar naar drank rook, een grote walm van alcohol kwamen de binnenkomers tegemoet. Wat heeft hij genoten.
Na een aantal keer swipen komt hij terecht op een vage foto van een tuin. Dit was de avond dat hij voor het eerst wiet aangeboden kreeg. Op de middelbare school kende hij niemand die wiet rookte en hier deed bijna iedereen het. De tweestrijd die hij op dat moment voelde is nog makkelijk voor de geest te halen. Hij wist dat hij verslavingsgevoelig was, na zijn eerste sigaret is hij tot op de dag van vandaag niet meer gestopt met roken. Toch borrelde het gevoel van nieuwsgierigheid op. ‘Eén keer proberen kan toch wel?’, dacht hij toen bij zichzelf.
Ruben klikt de foto weg en legt zijn telefoon naast hem neer. Hij pakt een gedeukt Pokémon blik uit de kast en zet deze op de tafel. Met weinig moeite valt het deksel eraf. Dit ding heeft hij zeker al tien jaar lang. Hij lacht om een ironische gedachte. Het blik waar Pokémon kaarten in horen dat hij voor zijn vijftiende verjaardag heeft gekregen, gebruikt hij nu voor iets anders. Hij haalt er een doorzichtig zakje uit, dat bijna op ontploffen staat. Terwijl hij het zakje vol wiet openmaakt en de geur vrijkomt, neemt hij de geur goed in zich op. De eerste keer dat hij de geur van wiet rook vergeet hij nooit meer. ‘Wat is dit voor gore zooi?’, had hij nog gezegd. Op een van die eerste feesten had hij een joint van iemand aangenomen. Hij nam een hijsje waar zelfs een mier niet vol van zou zitten en proestte het uit. Hij voelde zijn longen samentrekken alsof ze naar hem schreeuwden wat hij wel niet in zijn hoofd had gehaald. Dit was geen succes.
Toch is het uit de hand gelopen. Jaren later kan Ruben eerlijk tegen zichzelf zeggen dat hij verslaafd is. Van experimenteel gebruik is het snel overgevloeid in dagelijks gebruik. Vandaag de dag rookt hij gemiddeld vier joints per dag. Na het scheiden van zijn ouders en de dood van zijn oma heeft hij drukke gedachten in zijn hoofd. De wiet kon dit zo heerlijk oplossen, alsof een briesje frisse wind zijn hoofd leeg maakte. Hij heeft er veel van genoten, maar is ook gaan beseffen dat het nu te ver is gegaan, hij kan niet meer zonder. Hij is er klaar mee en heeft besloten het roer om te gooien. Hij graait zijn fietssleutels uit een bakje en gooit zijn rugzak om. Hij fietst met een trots gezicht naar het centrum. Vandaag is zijn eerste afspraak met de afkickkliniek waar hij zich een paar maanden geleden voor heeft aangemeld. Hij start vandaag met zijn traject om van zijn verslaving af te komen en dat voelt goed. Toch is hij wel gespannen, hij kan zich nauwelijks een leven zonder een dagelijkse joint voorstellen.
Een kwartier later remt hij af bij een groot wit pand en zet zijn fiets tegen een lantaarnpaal. Met een kettingslot zorgt hij ervoor dat hij straks ook weer terug naar huis kan fietsen. Voor hij naar binnen loopt neemt hij een slok water en een diepe teug frisse lucht. Hij merkt dat zijn handen klam zijn en zijn deodorant nu al is uitgewerkt. Hij vraagt zich af waarom hij zo zenuwachtig is, hij gaat gewoon met een mevrouw praten. Het is immers de tandarts niet.
De deur wordt met een hard gekraak opengeduwd en Ruben wordt verwelkomt. ‘’Kom verder! Ruben, toch?’’ klinkt op een enthousiaste toon. Hij gaat zitten op de witte bank die gecentreerd in de kamer staat. De vrouw gaat tegenover hem zitten en slaat een notitieboekje open. ‘’Ruben, ten eerste welkom. Ik had begrepen dat je wilt stoppen met je wietgebruik. Kan je me daar wat meer over vertellen?’’ Hij begint te vertellen, met als belangrijkste punten hoe vaak en hoeveel hij nu gebruikt. Hij is bang voor een afkeurende blik maar is ook niet verbaasd wanneer de vrouw hem deze niet geeft. Ze hoort dit natuurlijk dagelijks en daarbij zijn er waarschijnlijk genoeg mensen die er erger aan toe zijn. ‘’Op het moment zijn er in Nederland dik 350 duizend mensen verslaafd aan wiet, dus je moet zeker niet denken dat je de enige bent. Bovendien zijn bijna alle wietverslaafden van hun verslaving afgekomen dankzij hulp, van ons bijvoorbeeld.’’ Dat klinkt goed, denkt hij bij zichzelf. Er klinkt een donker stemmetje in zijn achterhoofd dat hem ernaar uit laat kijken om na dit gesprek lekker een jointje op te steken. Hij voelt zich meteen schuldig door deze gedachte, hij moet dat stemmetje kwijt zien te raken. Nu realiseert hij zich ook ineens waar hij dat angstige gevoel voor voelt; falen. Wat als het niet lukt? Wat als dat verlangen sterker is dan zijn wil om te stoppen?
De zware deur slaat achter hem dicht en hij haalt het slot van zijn fiets. Verschillende gevoelens schieten door hem heen; gespannenheid, opluchting, angst. Nee, die angst moet hij niet voelen, hij mag trots zijn dat hij deze stap heeft gezet.
Buiten adem van de fietstocht gooit hij zijn sleutel terug in het bakje op de keukentafel en ploft neer op de bank. Na een honderdste van een seconde staat hij weer op en loop vastberaden naar de keuken. Hij pakt het gedeukte Pokémon blik en houdt het in zijn handen. Hij kijkt ernaar en twijfelt even, maar dan drukt hij met zijn voet op het pedaal van de prullenbak en gooit het blik erin. Hij trekt verschillende lades open en zoekt, als een inbreker opzoek naar iets waardevols, alle aanstekers die hij kan vinden. Een hand vol met gekleurd plastic gooit hij achter het blik aan, de prullenbak in.
Het is nu drie weken later en Ruben zit in een café met twee vrienden. Dit deed hij eerder niet vaak, omdat hij nauwelijks geld over hield na het kopen van wiet. Hij vertelt zijn vrienden over zijn traject bij de kliniek en neemt af en toe een slok witbier. Tijdens hun gesprek, dat meer op een ondervraging leek, pakt Ruben zijn rugzak van de grond. Hij zet het op schoot en grabbelt als een Lingo kandidaat zonder te kijken door zijn tas. Een Pokémon blik komt tevoorschijn waarna zijn vrienden elkaar geschrokken aankijken. Ruben lacht en schuift het naar zijn vrienden toe. Hij tovert als een konijn uit een hoge hoed nog een blik uit zijn tas en schuift deze ook voor hun neus. De geschrokken uitdrukking van de vrienden veranderde in een glimlach. Dit is een cadeautje voor hun, omdat ze er voor hem zijn en hem steunen in zijn traject. Terwijl de vrienden het blik met Pokémon kaarten openmaken, lacht Ruben tevreden: ‘’Als ik nu denk aan het woord wiet, zeg ik: ‘wiet, ik rook het niet (meer).’’’