12 December 2014
Peet
“Alwéér hutspot?! Waarom?” Dave, de jongste, trekt letterlijk zijn neus op en valt met over elkaar geslagen armen terug in zijn stoel. “Echt, de persoon die heeft bedacht dat wortels en uien samen in een gerecht horen is gek,” vult Jessie aan. Ian zegt zoals altijd weinig en schept zijn bord meteen vol. “Ik had toch zo’n rotdag vandaag op werk, alles zat tegen,” begint mijn vrouw, Jolanda, een verhaal over een vervelend kind op de basisschool waar ze werkt. Haar haar is nog nat van de regenbui waar ze net doorheen heeft gefietst. Ik luister maar half en bedenk mezelf dat ik ook best een rotdag heb gehad. We zien er eigenlijk allemaal uit alsof we een rotdag hebben gehad. Kan ook bijna niet anders met dit weer. Het verhaal, wat tot weinig gesprekstof of respons heeft geleidt, is geëindigd en we eten in stilte onze hutspot. Alleen het geluid van het tikken van het bestek en de radio, die in ons huis altijd aanstaat, is te horen. “Do you feel the same? Am I only dreaming. Or is this burning an eternal flame?” Jessie zingt zachtjes met het liedje mee terwijl ze de peen en uien stamp over haar bord heen en weer schuift, duidelijk van plan het niet te gaan eten. Het verbaast me dat ze het nummer kent. Ik voel een hand op mijn arm en draai me om. Jolan, zoals ik haar liefkozend noem, kijkt me opgetogen aan. “Wat?” Ik zeg het iets te nors. Ze rolt met haar ogen. “Dit liedje. Weet je nog?” De jongste twee pubers tegenover ons zijn meteen nieuwsgierig. Je ziet het in de manier waarop ze naar ons kijken, ook al zouden ze het liever niet toe geven. Wat is er met dit liedje?” vraagt Ian, de oudste, zonder op te kijken van zijn bord. “Dit is het liedje wat op stond in de discotheek toen je vader en ik elkaar ontmoette. Misschien hadden jullie wel nooit bestaan zonder dit liedje,” hoor ik mijn vrouw nog zeggen. Mijn gedachten dwalen al af naar discotheek ‘de Ster’ in Nieuwkuijk, grofweg 25 jaar geleden.
26 maart 1989
Peet
Wanneer ik het eerste biertje van de avond bestel aan de bar, voel ik de handen van de leden van de Hells Angels motorbende nog fouillerend over mijn lichaam gaan. De gasten komen op hun glimmende motors elke zaterdag naar Nieuwkuijk gereden om hier de bewaking te verzorgen. Als ik door de fouillering moet betrap ik mezelf er altijd op dat ik mijn rug recht, ze onschuldig aan probeer te kijken en vriendelijk lach. Dat laatste doen de mannen zelf maar zelden. De stoïcijnse, norse gezichtsuitdrukkingen zorgen voor een ondoorgrondelijk, vastberaden imago wat me op de een of andere manier ook integreert. Toen de deur van de privé-kantine openstond heb ik ze ooit één keer samen horen lachen. Een bulderend geluid klonk uit de ruimte en op de een of andere manier was dat nog angstaanjagender dan de keren dat ik ze iemand aan de haren naar buiten heb zien slepen. Ruzie maken of aan vrouwen zitten in de discotheek betekent dat je meer dood dan levend enkele momenten later op straat wordt getrapt. Gelukkig is de sfeer vanavond gemoedelijk en staan de mannen naast het podium relatief ontspannen rond te kijken. Er start een romantisch schuifel nummer en ik zie de vrijgezelle mensen wat onzeker van de dansvloer afstappen, terwijl de stelletjes elkaar opzoeken. Ik heb ook zin om te dansen maar een partner ontbreekt. Ik loop tegen de stroom mensen in die van de dansvloer afkomt en spreidt mijn armen naar… eigenlijk helemaal niemand en iedereen tegelijk.
Jolan
Vanuit mijn ooghoek zie ik Karin, mijn vriendin, met een jongen staan praten bij de bar. Het nummer waar ik net samen met een gast op stond te dansen loopt ten einde en de eerste tonen van ‘Eternal Flame’ van ‘The Bangles’ klinken door de speakers. Het laatste wat ik wil is schuifelen met de jongen voor me, dus ik glimlach vriendelijk naar hem, steek mijn glas bier in de lucht bij wijze van afscheid en loop over de dansvloer richting Karin. Opeens verschijnt er een jongen van mijn leeftijd in mijn gezichtsveld. Hij draagt een simpel zwart shirt, een verwassen spijkerbroek en afgetrapte Adidas schoenen. Zijn bruine haren zijn in een matje geknipt en zijn enige gezichtshaar is een snor. Hij heeft een biertje in zijn linkerhand, zijn armen wijd opengesperd en een scheve grijns op zijn gezicht. Ik kijk over mijn schouder, zoekend naar de persoon waarvoor hij zijn armen spreidt, maar zie niemand. Voordat ik kan nadenken, draai ik me terug om en loop recht zijn armen in. Tot mijn verbazing duwt hij me niet weg en hij kijkt me ook niet verontwaardigd aan. Hij slaat zijn armen losjes om me heen en begint loom op de muziek te bewegen. We kijken elkaar aan tijdens het dansen en ik zie alleen maar hem. De rest van de ruimte vervaagd, het soort vervaging die je ziet als je een héél klein beetje scheel kijkt. Zijn ogen lachen mee met zijn mond als hij me steviger vastpakt en zijn lippen op de mijne plant. Hij sluit zijn ogen, ik doe hetzelfde en dan hoor ik alleen maar de muziek en voel ik zijn lippen op de mijne. De rest van de wereld doet er niet toe. De stress over mijn Latijns examen van volgende week verdwijnt als sneeuw voor de zon en ik realiseer me dat het ergens in mijn buik begint te kriebelen.
Peet
Ik leid haar weg van de steeds drukker wordende dansvloer, haal vlug twee biertjes bij de bar en trek haar mee de gang op, waar we elkaar kunnen verstaan. We gaan zitten en ze steekt haar hand naar me uit, wat toch apart voelt aangezien we net nog stonden te zoenen. Toch neem ik de hand aan. “Ik ben Jolanda, leuk je te ontmoeten,” zegt ze. Ze komt overduidelijk niet uit het zuiden, ze praat deftig. Ze heeft halflang, bruin haar, wat alle kanten op staat. Maar het is vooral haar gezicht waar ik maar naar wil blijven kijken. In de boeken die ik voor school moest lezen stond vaak ‘dat iemand pretlichtjes in de ogen heeft’. Ik vond het altijd overdreven, zoals ik veel van die boeken überhaupt vindt. Maar nu begrijp ik het wel. Dit meisje heeft écht pretlichtjes in haar ogen. Door haar open, spontane blik wil ik alles te weten komen over haar. “Ik ben Peter, aangenaam,” antwoord ik, terwijl we nog steeds onze handen schudden. Ze blijkt een echte kletskous te zijn, maar het maakt me niets uit. Luisteren is nou net míjn sterke punt. “Waar woon jij dan?” vraagt ze me als ze is uitverteld over haar ouders en Schiedam, de stad waar ze woont. “Lage Zwaluwe,” antwoord ik. “Waar ligt dat?” “Een bietje bij Breda, neffe de Biesbosch,” zeg ik om het duidelijker te maken. In werkelijkheid ligt het nog best een stuk rijden van Breda, maar ik krijg het idee dat ze de omliggende dorpen toch niet kent. “En hoe woon je dan?” vraagt ze, wat ik niet meteen begrijp. “Hoe ik woon?” herhaal ik. “Ja, in een rijtjeshuis, twee-onder-een-kap of vrijstaand?” Ik strijk met mijn hand door mijn haar en twijfel even over mijn antwoord. Eigenlijk zou ik willen zeggen dat ik in een villa woon, of een rijtjeshuis, al zijn die er niet in Lage Zwaluwe. “Ik woon met mijn ouders, broers en zusje,” zeg ik uiteindelijk wat ontwijkend, hopend dat ze het onderwerp laat rusten. “In een vrijstaand huis?” vraagt ze met grote ogen, duidelijk onder de indruk. “Mijn ouders zijn zuivelboeren, dus ik woon op een boerderij,” geef ik dan eerlijk toe. Ik verwacht een spottende opmerking of misschien een beetje afgunst, maar in plaats daarvan slaat ze verrukt haar handen in elkaar. “Je woont op een boerderij?” roept ze met een grote glimlach. Ik knik wat onzeker, bang dat ze me voor de gek houdt. Maar het tegenovergestelde blijkt. “Vertel me álles! Ik heb nog nooit iemand ontmoet die op een boerderij woont!”
Jolan
Wanneer ik mezelf in de grijze Toyota Corolla van Karin laat zakken, heb ik het opgevouwen schadeformulier dat Peter me net heeft gegeven stevig in mijn rechterhand omklemd. Op de achterkant heeft hij zijn contactgegevens geschreven. Ik heb het niet meer losgelaten sinds het vanuit zijn hand tussen mijn vingers werd gestopt. Als ik het kwijt raak heb ik niets meer van hem behalve een herinnering, dus houd ik het stevig vast, bang om het én hem anders te verliezen. Karin doet haar riem om en start de auto. Ik leun tegen het raam en staar naar de parkeerplaats, waar lange haren onder zwarte helmen verdwijnen. Het diepe geronk van startende motoren klinkt en een paar seconden later verdwijnen de leren jassen en glimmende motors uit mijn zicht. Nu het weer stil is hoor ik de muziek van de Ster nog nagalmen in mijn oren. Of eigenlijk maar één liedje. Ik denk terug aan hoe hij daar had gestaan, met wijd opengesperde armen, een en al zelfvertrouwen. Ik zie in Schiedam zelden jongens met een matje en op zijn bovenlip stond een dikke snor. ‘Snorren vind ik maar niks!’ riep ik altijd het hardst. Maar ik had naar niets anders kunnen kijken. Ik zie het beeld voor me en mijn maag trekt samen van… nieuwsgierigheid? Spanning? Opwinding? Ik weet het niet zo goed. Ik veeg wat plukken haar uit mijn gezicht en draai me om naar Karin. Met beide handen op het stuur kijkt ze me met een verontwaardigd gezicht aan. Dan pas krijg ik door dat we nog steeds op de parkeerplaats stilstaan. Ze knippert een paar keer met haar ogen en kijkt me nog steeds onverstoorbaar aan. ‘Mijn riem! Sorry, sorry’, roep ik meteen terwijl ik met mijn linkerhand over mijn schouder naar mijn gordel grijp. Karin zucht. Geen geïrriteerde zucht, meer een opgeluchte zucht. Alsof ze blij is dat ze het niet aan me hoeft te vragen. Typisch Karin, het is niet de eerste keer dat ze weigert weg te rijden voor ik mijn riem om heb gedaan. Maar waarom zegt ze er dan niets van? Net als ik er een opmerking over wil maken bedenk ik me dat ik helemaal geen zin heb om te praten. Karin stuurt de auto behendig de parkeerplaats af en mijn gedachten zijn al weer bij ‘the Bangles’ en de jongen met de snor.
12 december 2014
Jolan
“En een week later was ik voor het eerst bij jullie opa en oma op de boerderij en is hij nooit meer van me afgekomen,” sluit ik het verhaal af. Onze drie kinderen hebben hun puberale apathie van zich afgeschud en kijken ons voor mijn gevoel voor het eerst in jaren weer geïnteresseerd aan. “Hebben jullie gezoend in een discotheek?” Vol afgrijzen kijkt Dave ons beurtelings aan. Ik grinnik. Hij is nog net de leeftijd waar hij nog niet begrijpt dat wij ook een leven hebben gehad voor we ouders werden. “Moet je nagaan. Als een ander meisje toen in mijn armen was gelopen waren we hier allemaal nooit geweest,” hoor ik Peet overtuigend zeggen. “Of hadden jullie er heel anders uitgezien,” vul ik aan. “Misschien was je dan wat knapper geweest Jess,” Ian kijkt zijn zusje met een geniepig lachje aan. “Misschien had jij niet zo’n groot hoofd gehad,” kaatst ze rap terug. Dave begint zich er ook mee te bemoeien en de ene sneer die volgt is nog erger dan de ander. De pubers zijn weer in hun oude patroon terug gevallen en het zeldzame moment van samenhorigheid is vervlogen. Peet knijpt onder de tafel in mijn hand en knipoogt naar me. Een flits van warmte schiet door mijn borst en heel even zijn we weer die twee pubers in de gang van discotheek ‘de Ster’. Verliefd. Nieuwsgierig naar het onbekende, naar de toekomst. Als die Jolan en Peet van vijfentwintig jaar geleden eens konden zien waar die ene dans toe heeft geleidt, hadden ze het waarschijnlijk amper kunnen geloven.