Ze kijkt naar het scherm in de trein. ‘Dag knappe man die uitstapte in Maastricht! Wat gaf jij mij een warm gevoel. Niet alleen door dat leuke baardje van je, maar vooral door je glimlach toen mijn aardbeien vielen.’ Tara glimlacht. De NS-hartkloppingen geven haar een prettig gevoel. Ze verzint graag levens bij onbekenden, vult hun verhalen met haar verbeelding.
Ze stelt zich voor hoe de man uit Maastricht boeken verkoopt in een kleine winkel vol tweedehandsromans. Hij zou klanten met zorg adviseren, koffie aanbieden tussen de stoffige planken door. Misschien heeft hij een hond die altijd mee de trein in mag. Misschien is hij op de vlucht voor iets anders — een sleur, een liefdesverdriet, of gewoon de regen in Nederland.
Naast haar klinkt de rustige stem van een jonge man die Engels spreekt. Zijn woorden sijpelen zachtjes binnen, mengen zich met het geruis van de trein. Tara luistert, ondanks zichzelf.
Hij vertelt over die avond, het bericht van zijn universiteit om onmiddellijk naar het metrostation te vluchten. De bommen komen eraan, dat is zeker. Zijn stem is kalm, bijna afstandelijk, alsof het iemand anders overkomen is. ‘Oorlog had niks met mij te maken, dacht ik nog,’ zegt hij zachtjes. ‘Het was absurd. Ik studeerde geneeskunde, derde jaar, en ineens stond ik daar tussen duizenden mensen, gevangen in een station waar geen trein meer reed.’ Zijn woorden haperen. ‘Je kon de angst ruiken. Dat wist ik eerder niet: angst heeft een geur.’ Terwijl hij praat, draait hij zachtjes aan het touwtje van zijn capuchon. Hij doet dat telkens als zijn stem even breekt, alsof het draaien aan het touw hem houvast biedt. Tara merkt het meteen op. Het is iets wat haar broertje ook altijd deed toen hij bang was.
Tara voelt haar hartslag versnellen. Ze kijkt naar buiten, probeert zich vast te klampen aan de kleurrijke tulpenvelden die voorbij glijden, maar het is te laat. Herinneringen grijpen haar bij haar keel.
Plots staat ze weer thuis. Haar moeders avondeten vult de kamer met de geur van gebakken vlees, broertjes en zusjes kibbelen, haar jongste zusje in haar armen. Piepend remmen de banden van een auto voor het huis. Haar jongste oom stormt binnen, paniek in zijn stem: ‘Haast je! Geen spullen! Geen tijd!’ Ze rent mee, ziet haar neefjes en nichtjes in de Jeep gepropt, sardientjes in een blik. Haar moeder draait zich om, rent terug naar huis, wil de deur op slot doen. ‘Waarom doe je dat?’ roept haar vader. ‘We komen toch nooit meer terug!’
Ze hoort haar vader tegen iemand schreeuwen: “Zeg ze dat we er morgen niet meer zijn!” — maar tegen wie? Niemand luistert nog. Iemand uit de buurt rent met een kooi vol duiven onder zijn arm. Een baby huilt onophoudelijk. Het geluid van kapot glas onder hun schoenen, haar vaders ademhaling, haar moeders trillende hand die de deur op slot draait — die herinnering zit in haar lichaam gegrift, meer dan in haar hoofd.
De conducteur breekt haar gedachten: ‘Prachtige dag, hè? Zie daar, die mooie tulpen.’ Tara probeert te lachen. Naast haar discussieert de jongen nog steeds met een vrouw over diploma’s. Uit zijn accent en het verhaal dat hij eerder vertelde, begrijpt Tara dat hij uit Oekraïne komt. ‘Je neemt toch je belangrijkste documenten mee?’ vraagt de vrouw licht geïrriteerd aan de jongenman. Tara glimlacht bitter. Documenten? Niemand dacht aan documenten toen ze wegvluchtten uit Sulaymaniyah.
Haar gedachten dwalen terug naar de dagen voor haar vlucht. Lachende gezichten, feestelijke kreten: Saddam was verjaagd. Euforie op straat. Tara ziet zichzelf bij de buurvrouw, die stampte op het portret van Saddam, tranen van vreugde in haar ogen. Dat portret had jarenlang als een gedwongen loyaliteitsverklaring in haar woonkamer gehangen. Tara had er vaak met ongemak naar gekeken.
Een plotselinge bocht van de trein brengt haar terug naar het heden. Ze vangt de blik van een oude man tegenover haar. Hij wijst naar het boek op haar schoot. ‘Is dat een wetenschappelijk of filosofisch boek?’ Tara kijkt verbaasd naar beneden; ze was vergeten dat ze het vast had. ‘Het begin van alles, van David Graeber,’ antwoordt ze zacht. De man glimlacht vriendelijk: ‘Begint het bij de oerknal?’ Tara schudt haar hoofd en zegt: ‘Het begint bij mensen, ongelijkheid en hun zoektocht naar vrede.’ De man knikt bedenkelijk.
De oude man zegt: “Vrede… tja. Ik heb ooit in 1971 op een vredesmars gelopen in Parijs. Toen had ik nog een afro en een spandoek van karton.” Hij lacht om zichzelf. “En ik geloofde echt dat als we maar genoeg zongen, het wereldvrede zou brengen. Maar weet je, dat idealisme — het was mooi. Misschien moeten we het niet verliezen.”
De trein vertraagt, Amsterdam nadert. Tara stopt het dikke oranje boek in haar tas. Wanneer ze opstaat voelt ze plotseling de zwaartekracht sterker trekken. Ze knikt de oude man gedag en loopt naar buiten, de warme lentedag in. De tulpen glanzen helder in de zon, alsof ze willen zeggen: het is goed nu, blijf hier.
Tara stapt uit de trein. Terwijl ze door de poortjes loopt, haalt ze diep adem. Misschien, denkt ze, zijn verhalen de enige manier om iets vast te houden. Niet diploma’s, niet koffers, maar woorden. Verhalen zijn wat je meeneemt als alles wegvalt. Ze voelt het boek op haar rug drukken. Een geruststellend gewicht.
Tara vluchtte in 1991 samen met haar familie uit Koerdisch Irak naar Nederland, kort na de opstand van de Koerden tegen het regime van Saddam Hoessein. Hoewel de Koerden tijdelijk controle kregen over steden als Sulaymaniyah, sloeg het Iraakse leger hard terug met geweld en bombardementen. Angst voor chemische wapens en massaal geweld dwong honderdduizenden mensen op de vlucht.
Tara groeide op in Amsterdam, studeerde Gender Studies aan de Universiteit van Amsterdam en werkt tegenwoordig als tolk Arabisch en Koerdisch. In haar werk ondersteunt ze vluchtelingen met een achtergrond die lijkt op de hare. Ze helpt hen niet alleen met taal, maar ook met het overbrengen van emoties, trauma’s en hoop. Wat Tara opvalt is dat de huidige generatie vluchtelingen vaak te maken krijgt met meer bureaucratie, wantrouwen en vertraging. Waar haar familie destijds sneller stabiliteit vond, ziet ze nu mensen jarenlang wachten op een verblijfsstatus of erkenning.
Volgens Tara is tolken meer dan vertalen: het is schakelen tussen culturen, tussen verleden en toekomst, tussen wat gezegd wordt en wat eigenlijk bedoeld wordt. Ze ziet zichzelf als bruggenbouwer, en gelooft dat erkenning en geduld essentieel zijn voor herstel.