Het zwarte licht

Het zwarte licht

Via: Pixabay

Mijn hart zit in mijn keel en de rillingen lopen over mijn rug. Net als Dirk binnen is, begint het inderdaad te donderen. Een jongen trekt uit zijn jas een zwart en glinsterend object en houdt deze voor zich uit. ‘Hij zal wel gaan filmen’ denk ik, maar niets is minder waar. Het weerkaatsende licht van een lantaarnpaal verblind me. Tussen de fijne streepjes die mijn wimpers vormden blijf ik naar de situatie kijken. ‘Een mes! Hij heeft een mes!’, roept één van de jongens terwijl hij zijn biertje op de grond laat kletteren. En wat voor één. Het was geen aardappelschilmesje, in tegendeel het lijkt van deze afstand wel een kapmes. De meeste jongens rennen terug naar hun kroeg, terwijl er ook een paar tussen zitten die op de gewapende jongen afstappen.

Gedachtes schieten als het balletje in een flipperkast door mijn hoofd.  ‘Wat moet ik doen? Erop afstappen? Nee, ik ben alleen. Dat is gevaar voor eigen leven. Maar het is tenslotte wel mijn baan.’ Ik geef mezelf een tik in m’n gezicht om me te herpakken. Precies op dat moment komt Dirk aangerend. Hij zag dat ik ontdaan ben door de situatie en pakt de leiding. ‘Iedereen naar binnen! Sigaretten uit en naar binnen! Nu!’, brult hij als een leeuw. ‘Kom we gaan eropaf, politie is onderweg’, roept hij terwijl het hek als een blaadje tijdens een herfststorm door de lucht vliegt.

Terwijl ik mijn blonde haren strak in de gel zet en mijn oortje in doe merk ik dat ik helemaal klaar ben om mijn werkdag te beginnen. Voor mij ligt een, nog in plastic verpakt, setje werkkleding klaar. ‘Eindelijk die nieuwe werkkleding. Die had je wel nodig na al dat trainen. Schiet je wel op, het is bijna zeven uur’, hoor ik vanaf de gang. ‘Klopt Dirk, nu ben je niet de enige klerenkast meer in zo’n fancy blauw shirtje.’ Hij geeft me een tik op m’n billen en samen lopen we richting de bar. De avond kan gaan beginnen.

‘Wouter, het is tien uur! Doe er nog maar tien bij!’, hoor ik via mijn oortje. ‘Komt goed chef!’, roep ik terug. Slenterend loop ik naar de ingang van de kroeg. Mijn collega Dirk ziet me voor de zoveelste keer, met een ietwat geveinsde lach, aan komen lopen. ‘Hoeveel dit keer?’, vraagt hij. ‘Wederom tien Dirk, dat is hoe we het doen.’. Na wat gepriegel weet hij het koortje los te krijgen en tilt het hek opzij. Tien bezopen tieners lopen langs me en zijn onderweg naar binnen. Dat is één van de redenen waarom ik dit werk al meer dan drie jaar doe. Ik ben hier de gehele nacht nuchter en gefocust aan het werk, terwijl mensen van mijn leeftijd er binnen alles aan doen om daar vooral niet aan te hoeven denken. Je beleeft de avond op een hele andere manier en krijgt van alles wat mee. Daarnaast leer je ook veel mensen en verhalen kennen. Ik zou dat voor geen goud willen missen. ‘Je staat weer te dromen Wouter’. Uit schrik schiet ik in de lach. ‘Ik? Dromen? Nee man, ik observeer jou gewoon graag.’ Lichtelijk beschaamd loop ik snel terug naar binnen. Ik druk mijn oordoppen stevig in mijn oren en ga achter in de zaal staan.

Op de dansvloer zie ik een groepje jongens mompelt en zich zo nu en dan stiekem omdraait. Ik draai mijn hoofd ietsjes zodat ik één van de jongens recht in zijn ogen kan aankijken. Zoals verwacht draait hij zijn hoofd geniepig om en kijkt mij recht in mijn boze blauwe ogen aan. Hij schrikt en draait direct weer terug. Van binnen moet ik lachen, maar van buiten geef ik geen kick. Dat is mijn spelletje op zo’n avond. Je bent als beveiliger toch een beetje de beul van het feestje. Om dit idee nog even wat aan te dikken heb ik mezelf aangeleerd om zo stoïcijns mogelijk te kijken. Ook nu werkt het en ik zie de groep jongens vertrekt richting de bar. Lisa weet precies hoe dit gaat en zag hoe ik deze gasten even liet zien wie er bovenaan de apenrots staat. Terwijl de jongens op haar afkomen kijkt ze me lachend aan en steekt haar duim op. Met een subtiele knipoog geef ik aan haar weg dat ook ik er stiekem om moet lachen.

Door de deur zie ik Dirk met een flinke vaart naar binnen stormen en zich als een salsadanser door de mensen heen wurmen. ‘?????’. ‘Wat?’, roep ik. Dirk tilt zijn rechterhand op en maakt van zijn duim en wijsvinger een pincet. Met een flinke teug trekt hij mijn oordop uit mijn oor. ‘Logisch dat je me niet verstaat, lul!’ Al lachend zegt hij: ‘Ik moet echt ontzettend nodig naar de wc, kun je mij buiten even overnemen?’ Ik ken Dirk langer dan vandaag en weet dat dit zijn bekende smoes is om na elven betaald even een sigaretje te roken. Ik kijk hem aan en probeer ondertussen een flauwe opmerking te bedenken. ‘Het moet maar’, gaf ik als antwoord. Na een dankbaar knikje vervolgde hij zijn weg richting het toilet en ging ik beginnen aan mijn reis naar buiten.

Eenmaal bij het hek aangekomen valt mijn mond open van opluchting. De rij voor de ingang doet me denken aan een college op de maandagochtend. Ik wissel mijn stoïcijnse blik in voor één die net iets vreugdevoller was en laat vervolgens via mijn gebolde wangen lucht ontsnappen door mijn mond. ‘Diepe zucht voor iemand die nog de hele avond moet’, hoor ik achter mij vandaan komen. Een jongen met een wit shirt, zwarte broek en afgetrapte sneakers staat daar eenzelvig een sigaret te roken. ‘Ach ja, ook ik moet zo nu en dan mijn sociale batterij weer even opladen’, antwoord ik lachend. De jongen, midden twintig, drukt zijn sigaret uit en beweegt zijn rechterhand naar mij toe. Na een ferme handdruk stelt hij zich voor. Hij besluit nog een sigaret op te steken en we raken aan de praat.

Tijdens ons gesprek blijf ik alert. Ik merk dat het buiten drukken begint te worden en dat zit me toch niet lekker. De jongen waarmee ik sta te praten kijkt me glazig aan keek. ‘Sorry, ik droomde even weg. Hij lacht en herhaalt de vraag die hij blijkbaar al twee keer had gesteld. ‘Het begint wel druk te worden buiten hè, is dat vaker zo?’ Ik frons mijn wenkbrauw en kijk langs hem heen. In de verte zie ik een groep jongeren aankomt met allemaal een capuchon op. Zonder echt aandacht te geven aan de jongen antwoord ik: ‘Nee, niet echt. Sorry ik moet even opletten.’ De jongen knikt begripvol en verplaatst zich vervolgens rustig naar binnen. Na even te weifelen besluit ik hem te volgen.

Terwijl mijn voorhoofd langzamerhand steeds meer als een badkamervloer begint aan te voelen bedenk ik me hoe vervelend ik dit soort situaties vind. Eén van de minder leuke kanten van dit vak zijn de grootschalige vechtpartijen. De sfeer is altijd duister en mensen gunnen elkaar het licht in de ogen niet meer. Daar heeft iedereen last van, maar ik als beveiliger misschien nog wel het meest. Je neemt het mee naar bed en dat is nooit prettig.

Achter in de zaal is Dirk intussen op mijn oude plek gaan staan. Met zijn handen in zijn zakken en een norse blik houdt hij de situatie nauwlettend in de gaten. Om zijn aandacht te trekken zwaai ik met mijn arm onbesuisd door de lucht. In tegenstelling tot Dirk ziet Lisa me wel en zwaait vriendelijk terug. Ik kijk haar aan en wijs naar Dirk. Ik merk dat ze door heeft dat het ditmaal serieus is en ze wijst hem voor mij naar buiten.

‘Yo, wat is loos Koos?’, vraagt hij terwijl hij de deur met een harde klap dicht gooit. Terwijl we samen hoestend en proestend door de door Marlboro geproduceerde broeikasgassen heen lopen wijs ik naar de hoek van de straat. Daar heeft zich ondertussen een groep van meer dan twintig jongeren verzameld. Geformeerd als een schaakbord staan ze uitdagend tegenover elkaar. De ene groep was duidelijk in de kroeg hiernaast geweest, aangezien een aantal van hen zonder jas en met een biertje staan opgesteld. De andere helft probeert zichzelf onherkenbaar te maken door hun capuchon zo strak mogelijk dicht te knopen. ‘Dit is niet goed’, zegt Dirk. ‘Ik ga de chef informeren en kijken of ze een hulpploeg kunnen sturen. Met z’n tweeën zijn we niks waard hier.’ Dirk loopt weer naar binnen, ditmaal met een stevige pas en zijn blik op onweer.

De tijd staat stil als ik zie dat één van de jongens een mes dat glinstert als zeewater op een zomerdag uit zijn jas trekt. Het lijkt wel alsof er zwart licht vanaf komt. Precies op het goede moment komt Dirk naar buiten gestormd en samen rennen we als twee cheeta’s op de situatie af. Dat hebben de betrokkenen ook in de gaten. Terwijl we steeds dichterbij komen wordt duidelijk dat het ging om twee groepen jongens die tegenover elkaar stonden. Ze zagen ons aankomen en besloten het allemaal op een lopen te zetten. Op één jongen na. Hij bleef als een spartelende zeehond op de grond liggen en schreeuwt luidkeels om hulp.

Dirk reikt zijn hand uit en pakt de jongen bij zijn schouder. ‘Wat is er gebeurt?’, wilt hij vragen. Maar verder dan de helft komt hij niet. Terwijl hij de jongen omdraait, wordt duidelijk dat het ergst mogelijke al is gebeurd. Hij is met het mes in zijn zij gestoken. Dirk kijkt mij gepanikeerd aan en zonder ook maar een woord te zeggen begrijp ik precies wat hij bedoelt. Ik pak voorzichtig mijn telefoon, maar dit gaat allesbehalve soepel. Het lijkt wel alsof ik op een trilplaat sta. Met metalen vingers toets ik het nummer in: ‘1-1-2, bel’. Terwijl het tergende belgeluid in mijn linkeroor klinkt, zie ik Julia in de deuropening van de kroeg staan. Hoogstwaarschijnlijk hebben ze ondertussen binnen door dat de situatie flink uit de klauwen loopt.

De jongen wordt door Dirk op zijn rug gelegd en kraamt het uit van de pijn. ‘Het komt allemaal goed. Het mes zit nog in de wond en dat moeten we ook zo houden. Hulptroepen zijn onderweg, maak je geen zorgen’, zegt Dirk met een lichte trilling in zijn stem. Godzijdank zat het mes nog in de wond. Ik merk dat ik opgelucht diep adem weet te halen terwijl er in mijn oor meermaals ‘Hallo?’ wordt geroepen. Ik sta weer te dromen. Precies op het moment dat het niet moet. ‘Hallo, u spreekt met Wouter. Er is zojuist iemand neergestoken bij ons voor de kroeg. We hebben nu een ambulance nodig, nu!’

Nog geen drie minuten later komt de ambulance, gevolgd door twee politieauto’s, met piepende banden het terrein op gereden. Het ambulancepersoneel neemt de zorg van Dirk over en verplaatst de jongen voorzichtig op de brancard. Van een afstand sta ik te kijken hoe de hulpdiensten secuur te werk gaan. In mijn linkerooghoek zie ik de bestuurder van het voertuig bedachtzaam uit de wagen stappen. Hij is zich aan het klaarmaken om richting het ziekenhuis te vertrekken. Met een stevige pas stap ik resoluut op hem af. Ik pak hem bij zijn schouder en vraag: ‘Komt het goed? Gaat hij het halen?’ De bestuurder kijkt mij aan en zijn mondhoeken beginnen zich naar boven te bewegen. Aan deze grijns was direct te merken dat de man dit vaker had meegemaakt. ‘Geen paniek beste jongen. Het komt allemaal goed. Gelukkig zit het steekwapen nog waar het zitten moest en we zijn er op tijd bij. Jullie hebben adequaat gehandeld, goed gedaan.’ Ik laat mijn schouders zakken en bedankt de man. Niet eerder heb ik zoveel opluchting gevoeld. Ik voel een druppel vallen op mijn hand en kijk naar boven. Een heldere lucht gevuld met duizenden sterren lacht mij toe. Ik sluit mijn ogen en blaak een diepe zucht. Dirk slaat zijn arm om mij heen en samen kijken we de steeds vager wordende zwaailichten na. ‘Dit is hoe we het doen’.

 

Over de auteur