Het Spoor

Het Spoor

Lissabon, de stad gehuld in de klanken van fadomuziek, de gele tram die door de straten rijdt en de warme omarming van de Portugese zon. Maar wanneer de nacht valt, verandert de stad in een bruisend spektakel van gemoedelijke mensen, dans en overvloedige drank. Ook Gwen en haar vijftien vrouwelijke reisgenoten geven zich over aan deze nachtelijke tafrelen. Ze zijn allemaal rond Gwen haar leeftijd, drieëntwintig, en bijna iedereen woont in het bruisende Amsterdam, hoewel ze daar niet vandaan komen. Ze zitten al jaren met elkaar in een hockeyteam op de Aerdenhoutse hockeyclub Rood-Wit. Ze spelen in Dames 1, het hoogst haalbare team van de club. Met hun felrode, soms iets te korte, hockeyrokjes en witte sportshirts gevuld met sponsors, spelen zij elke week op het hoofdveld die is omringt met Aerdenhoutse, Heemsteedse en Bloemendaalse supporters.
‘Wat zien we er goed uit’, denkt Gwen als ze haar hockeyteam bekijkt, iedereen gehuld in vrolijk gekleurde kleren en make-up met gestylede lange haren. Ze strompelen door Alfama, een van de oudste wijken van Lissabon. De ooit lichtblauwgekleurde lucht is nu verdwenen en heeft plaatsgemaakt voor een diepblauwe avondhemel, vol met fonkelende sterren. Hoewel het half februari is, voelen ze allemaal dat het klimaat hier anders is dan in Nederland. De opgewarmde avondlucht raakt hun huid zodat het voelt alsof ze een heel dun vestje aan hebben getrokken. Het is een beetje hetzelfde gevoel wat je krijgt als je denkt aan de beginnende lente. Gwen heeft een gezellige hoeveelheid drank op, althans: dat is wat ze zes glazen droge witte wijn noemt. Door de alcohol krijgen haar door de zon rood gebrande wangen nog meer tint. De rest van het team zit precies op hetzelfde niveau. De waas van alcohol voelt alsof er een zacht dekentje over hun hersenen heen is gelegd en hun lichamen worden steeds lichter. Deze wijn hebben ze in een, van binnen en buiten, zonnebloemgeel restaurant gedronken, samen met de meest heerlijke Portugese gerechten. Gwen denkt nog even na over haar romige pastéis de nata die zij als dessert heeft gegeten. Het gebakje dat net iets groter is dan een waxinelichtje is haar favoriet. Na het imposante diner is het tijd voor de volgende stop in hun jaarlijkse reistraditie: een nachtclub.

 

Gwen en haar babbelende ploegmaten wuiven charmant naar de pikzwarte taxi’s met limoengroene daken om bij club Lux te komen. De taxirit naar Lux gaat sneller dan verwacht, maar misschien komt dit ook wel door het oneindige geklets tussen de meiden, geen kippenhok is hiermee te vergelijken. Gwen staart naar het smoezelige witte gebouw voor haar, waaruit flitsen van roze, paarse en blauwe lichten schieten. Haar zeeblauwe ogen met goudglitterige oogleden glijden over de locatie. Het dringt tot haar door dat dit ver van de binnenstad is waar ze net waren. Het broeierige licht dat van de stad afstraalt is wel erg ver weg. ‘Shit, jongens!’, hoort ze iemand geïrriteerd zeggen en kijkt abrupt achter zich. Ze voelt de bui al hangen wanneer een van haar teamgenoten met stevige passen en een frons op haar sproetige gezicht op hen af komt lopen. Het is Joann, die er tegenovergesteld van Gwen uitziet. Zij is brunette, lang en slank, gekleed in een sneeuwwit pak en een appelgroen kort hemdje. Joann is blondine, kort en stevig, en heeft een donkerbruin, bijna zwart, kort jurkje aan met hoge bruine cowboylaarzen. Ze deelt teleurstellend nieuws: ‘Je komt alleen binnen als je op de gastenlijst staat’.

 

Gwen, haar jaar jongere teamgenoot Sarah en vijftienjaar oudere Coach René besluiten niet door te gaan naar een club in de oude binnenstad zoals de rest van het team. Zij besluiten naar het appartement te wandelen, dat is toch om de hoek. Het is wel mooi geweest zo. Met z’n drieën lopen ze in het holst van de nacht, 04:00 uur, richting hun bed. Je kunt een spelt horen vallen. Om bij het appartement te komen moeten ze alleen nog maar het spoor kruisen. Dit kan via twee routes: over het viaduct heen of onder het viaduct door. Ze besluiten om voor de eerste optie te gaan, daar is immers een voetpad. Als ze onder het viaduct zouden lopen, moet je over de autoweg heen. Sjokkend lopen ze het viaduct over. De keuze lijkt op een level in een videogame: nemen ze het juiste pad of is het game-over? Het kille voetpad is leeg en niemand is in de buurt. Gwen schrikt op uit haar gedachtes wanneer ze Sarah ineens hoort zeggen: ‘Hè, daar ligt iemand’.

 

Ze turen met z’n drieën over de rand van het viaduct, naar het donkere treinspoor dat beneden hen ligt. Als ze zich naar voren buigt voelt ze in hat onderste van haar maag kriebels ontstaan, het is best hoog. Ze schat in dat het zeker wel zo’n tien á vijftien meter is. En dan ziet ze hem liggen, de jongen. Op het spoor. Het lijkt op een crimescene uit een detectiveserie. De jongen ligt in zo’n gekke en onnatuurlijke houding dat hij lijkt op het figuur wat altijd in die series op de grond wordt getapet als er een lijk is. Zou hij ook dood zijn? Ondanks het donker is te zien dat het een mannelijk figuur is, met zijn zwarte fiets bij zijn grote voeten dwars over het ondiepe spoor. In Nederland zijn er veel treinsporen die dieper liggen en lastiger toegankelijk zijn. Hier is dat niet het geval. Gwens gedachten verdwijnen als mistflarden in haar hoofd, terwijl haar aandacht volledig gevangen wordt door de mysterieuze jongen in de verte. Ze voelt hoe haar geest zich terugtrekt in een lege cocon, en ze merkt dat ze niet de enige is; Sarah en René zijn ook sprakeloos. Ineens weet Gwen wat ze moet doen: ze moet naar de jongen schreeuwen. Haar stem knalt uit haar keel: ‘Hé! Hé!’ Maar er is geen enkele reactie van de jongen. ‘Hello!’ Maar weer blijft het stil, als een echo die verloren gaat in de leegte.

Gwen merkt op dat ze best rustig is. Zou dit komen door haar medische achtergrond? Tijdens haar studie Gezondheid en Leven in Amsterdam heeft ze wel eens in de snijzaal gestaan. Sarah en René hebben dit niet. Ze ziet aan hun open gesperde ogen en verstijfde lichamen dat zij meer in shock zijn dan dat zij is, dus ze besluit het noodnummer te bellen.

 

De vrouw met sierlijke stem aan de andere kant van de lijn spreekt geen Engels, vertelt ze stamelend. Gelukkig haalt ze een andere Portugese politiemedewerker erbij om het over te nemen. Gwen legt uit wat er aan de hand is, dat er een jongen op het spoor ligt waarvan ze niet weten of hij nog leeft en die snel het spoor af moet worden gehaald. Het mag nu dan wel nacht zijn en geen kip te bekennen, maar om 06:00 uur zullen de eerste treinen wel weer gaan rijden. De agenten gaan akkoord en er wordt vlug opgehangen. De drie hockeyers bedenken wat ze nu gaan doen. Voor hun gevoel hebben ze al gedaan wat ze zouden kunnen doen. Dat lange, vermoeiende eind teruglopen om vervolgens de weg onder het viaduct door te pakken, om zo bij de jongen te komen, is geen optie. Dan zijn ze nog verder van huis. Letterlijk. ‘Oké. Laten we maar naar het appartement gaan’, zegt Gwen tegen haar vrienden. Ze zijn alle drie moe, maar toch ook weer niet. Dat zal de adrenaline zijn. Ze knikken instemmend op het idee.

 

Maar dan, als ze het donkere voetpad en het grimmige spoor over zijn, doemen plotseling verdwaalde sirenes op in de verte. De geluiden snijden door de nachtlucht en roepen een gevoel van spanning op, als een spel van verstoppertje waarbij je jezelf verstopt terwijl je de ander wild ziet rondrennen. Hun grote ogen scannen snel de omgeving en dan zien ze de politieauto’s met loeiende sirenes hun kant op komen. Het blauwe en rode licht flitst chaotisch, waardoor alles in een surrealistische gloed wordt gehuld. Het is duidelijk dat de politie hun hulp nodig heeft om de vermiste jongen te lokaliseren. Ze zien de politieauto’s hun kant opkomen. Twee politiemannen in donkerblauwe pakken en zwarte korte haren zitten in de auto en vragen met krakerig Engels of de meiden willen instappen om hen te helpen. Sarah en Gwen stappen twijfelend in, René niet want zij wil gewoon naar huis: ‘Met zijn drieën helpen heeft geen zin’, zegt de coach.

 

De sirenes staan aan en lijken te loeien voor hun leven. Als een haarelastiekje dat plots wordt afgeschoten gaan de auto’s ervandoor. Het lijkt alsof ze zich in een intense filmscène bevinden, racend door de donkere straten van de stad, met de zwaailichten als een hypnotiserend schouwspel. De duisternis omhuld hen. Een drukke weg in de nabijheid van de spoorovergang schenkt enkele lichtpunten door lantaarnpalen. Maar zodra ze zich onder het viaduct begeven, wordt de situatie steeds grimmiger. Ondanks de vale verlichte lichtpuntjes die in de lucht zweven boven de weg voor hen, ontdekt Gwen slechts één schamel schemerlampje onder de brug. De zwakke belichting ontluikt dat er een zee aan gammele tentjes staat, waarin daklozen hun toevlucht zoeken. Het tafereel is rauw en treurig, en Gwen voelt een mengeling van opluchting en huivering dat ze in het gezelschap van politieagenten is. Het is een akelige plek, afgelegen en verlaten, waar ze alleen nooit had willen lopen.

De politieauto komt stil te staan en de motor wordt geluidloos, waardoor ze worden opgenomen in de duisternis. De stevige Portugese agenten stappen beheerst uit. Er is ook nog een andere politieauto en in de verte horen ze de gillende sirene van een ambulance die hun kant opkomt. Gwen en Sarah blijven stil zitten, bijna met een angst om te verroeren. Een gevoel van onrust begint langzaam door Gwen heen te dringen, terwijl het besef steeds dichterbij komt dat er daadwerkelijk iets ernstigs aan de hand zou kunnen zijn met de jongen. De mannen staan nog steeds om hem heen, zonder enige actie te ondernemen. Gedachten flitsen door Gwen haar hoofd: zou hij echt dood zijn? De zenuwen spannen zich als een knoop in haar maag. Plotseling merken Gwen en Sarah dat de politieman bij wie ze in de auto zitten, terugloopt naar het voertuig. Met wijd opengesperde ogen vraagt Gwen, bijna smekend: ‘Is he dead?’ Haar hart bonst in haar keel, terwijl ze angstvallig wacht op het antwoord.

 

De opluchting die haar overvalt, voelt als een warme deken. ‘No, no, he is not dead,’ antwoordt de politieman. De jongen leeft nog. Terwijl de agenten druk bezig zijn met het noteren van gegevens, wordt Gwen haar aandacht getrokken door een onverwachte beweging. Een van de imposante Portugese politieagenten geeft met zijn maat 44 voet de jongen een tik tegen zijn hoofd. Gwen schrikt ervan, de jongen schiet omhoog als een zwemmer die te lang onder water heeft gelegen en naar adem snakt. Ze beseft dat ze nu daadwerkelijk bewijs heeft van zijn levendigheid. Zelfs in deze duisternis valt het haar op. De jongen blijkt lang te zijn, met donker haar en een groot postuur, een soort standbeeld. Hij is alternatief gekleed, een opvallend kenmerk dat Gwen niet kan ontgaan.

 

Gwen voelt hoe haar lichaam ongevoelig is geworden voor de vrolijke stroom van alcohol die ooit door haar aderen vloeide. In plaats daarvan voelt ze nu alleen nog maar de adrenaline door haar lichaam stromen, terwijl ze samen met Sarah naar huis wordt gebracht door de politieagenten. De zwaailichten zijn opnieuw ingeschakeld, wat ze een tikkeltje overdreven vinden, maar toch waarderen ze het gebaar.

Eenmaal thuis in het appartement ploffen ze neer, uitgeput en in de behoefte om even bij te komen. Ze grijpen naar dampende koppen hete groene thee, die hun handen verwarmen terwijl ze hun zintuigen langzaam kalmeren. Dit teamweekend, dat elk jaar ergens in Europa wordt georganiseerd, zal niet zomaar een vervaagde herinnering tussen vele anderen zijn. De man op het spoor blijft als een echo in haar gedachten rondspoken en blijft haar nog wel even bij.

 

Over de auteur