De olieprijs is in rap tempo gezakt naar het laagste niveau in vier jaar. Wereldwijde handelsspanningen, economische onzekerheid en extra productie van olieproducerende landen zorgen voor druk op de markt. In veel landen zie je dat terug in lagere prijzen aan de pomp, maar in Nederland blijft tanken opvallend duur. Hoe kan dat eigenlijk?
Het zat er al een tijdje aan te komen, maar begin april was het zover. Na jaren van globalisering en vrijhandel voerde de Amerikaanse president Donald Trump nieuwe importheffingen in op buitenlandse producten, iets wat hij al langer had aangekondigd. Met die stap zette hij de deur open naar een nieuwe periode van protectionisme. Nieuwe handelsoorlogen hingen in de lucht, en dat zorgde wereldwijd voor flinke onrust op de financiële markten.
Deze wereldwijde onzekerheid had ook direct effect op de oliemarkt. Aan de vraagkant reageerden beleggers door zich massaal terug te trekken uit olie- en grondstoffenfondsen. Het Internationaal Energieagentschap (IEA) stelde bovendien zijn verwachtingen naar beneden bij: er wordt wereldwijd simpelweg minder olie verbruikt dan eerder gedacht.
Ook aan de aanbodkant is er beweging. Olieproducerende landen zoals Saudi-Arabië en Rusland hebben aangegeven hun productie weer op te schroeven. En in de VS nemen de olievoorraden toe, wat betekent dat er meer wordt opgepompt dan gebruikt. Dat zorgt voor extra druk op de prijs van olie.
De gevolgen van deze prijsdaling zijn inmiddels al breed zichtbaar. In landen als België, Duitsland en vooral Luxemburg is de benzineprijs met tientallen centen gezakt, terwijl de daling in Nederland beperkt blijft tot slechts een paar cent. In Luxemburg betaal je nu rond de €1,39 per liter, terwijl Nederlandse automobilisten nog altijd gemiddeld boven de €2,10 afrekenen. Een verschil van meer dan 70 cent per liter.
Waarom blijft de benzineprijs in Nederland dan zo hoog? In de explainer hieronder zie je waarom die hier nauwelijks daalt, hoe de prijs is opgebouwd en wat de overheid ermee te maken heeft: