In veel Nederlandse steden loopt het lerarentekort uit de hand, maar Utrecht weet het hoofd relatief koel te houden. Joost Franssen, programmamanager van Onderwijsregio Utrecht Stad bij UtrechtLeert, ziet dat niet als toeval. “We hebben het geluk van onze ligging, maar vooral: we werken samen.”
Waar steden als Amsterdam en Almere kampen met tekorten van boven de 15%, blijft Utrecht steken op 9,1%. Dat is nog steeds fors, maar in vergelijking met andere G5-steden opvallend laag. Volgens Franssen komt dat deels door de aantrekkingskracht van de stad. “Veel mensen blijven hier na hun studie wonen. De reisafstanden zijn kort, de stad is levendig, en scholen zijn aantrekkelijke werkgevers. Dat helpt.”
Toch zijn de zorgen niet verdwenen. Binnen de stad zijn de verschillen groot. In Overvecht en Leidsche Rijn is het tekort bijna twee keer zo hoog als in de Binnenstad. “In die wijken is het werk complexer. Leerlingen krijgen thuis minder ondersteuning, en dat vraagt meer van leraren. Helaas zie je dat starters vaak het advies krijgen om daar juist niet te beginnen.”
Utrecht probeert dat patroon te doorbreken. Samen met lerarenopleidingen wordt gestuurd op stageplekken. “We kijken goed naar de match, maar we vinden ook dat studenten moeten ervaren hoe het is om les te geven in wijken waar het moeilijker is. Daar kun je als leraar echt het verschil maken.”
De stad kiest bewust voor samenwerking in plaats van concurrentie. Waar in andere regio’s scholen elkaar beconcurreren om personeel, kiest Utrecht voor gezamenlijke werving. “We gunnen elkaar de docenten. We kijken samen: waar is de behoefte, waar past iemand het beste? Dat werkt, maar het vraagt ook vertrouwen.”
Die samenwerking wordt gecoördineerd via UtrechtLeert, een platform dat scholen, opleidingen en gemeente verbindt. “We zorgen voor gezamenlijke communicatie, ontsluiten professionaliseringsaanbod en brengen scholen met elkaar in contact. Het is niet vanzelfsprekend, maar het lukt omdat iedereen het belang inziet.”
Een belangrijke pijler in de aanpak is de zij-instroom. In het primair onderwijs heeft Utrecht met het ministerie afgesproken jaarlijks 60 zij-instromers te werven. “We zitten nu op 58 of 59, dus dat gaat goed. Maar werven is één ding, begeleiden is iets anders. Een zij-instromer is nog geen docent. Daar moeten we echt in investeren.”
In het mbo is zij-instroom eenvoudiger te organiseren, omdat de bevoegdheidseisen soepeler zijn. “Daar kunnen mensen met praktijkervaring sneller aan de slag, onder begeleiding. En dat is nodig, want het mbo heeft een breed palet aan vakken – van zorg tot techniek.”
Toch blijft de vergrijzing een structurele uitdaging. “Er stromen veel docenten uit, terwijl de instroom in de opleidingen achterblijft. De reguliere route biedt onvoldoende om het tekort op te vangen. Daarom moeten we blijven inzetten op alternatieve instroom én op samenwerking.”
Franssen is optimistisch, maar realistisch. “We hebben het in Utrecht relatief goed voor elkaar, maar dat is geen reden om achterover te leunen. De stad groeit, de druk blijft. Alleen door samen te werken en gericht te sturen, houden we het onderwijs sterk.”