Wanneer je angst werkelijkheid wordt

Wanneer je angst werkelijkheid wordt

Foto: Joep Kok

Het is zondagochtend vroeg. Een 78-jarige man zit in een grijze, verouderde nachtjapon aan tafel. Hij leest De Groene Amsterdammer, een krant met veel onderwerpen als duurzaamheid, natuur en klimaat. Met zijn lang, krullende haar dat rommelig langs zijn gezicht valt en een bril op die nog net niet uit elkaar valt kijkt hij beangstigend naar zijn vrouw die zoals elke ochtend de filterkoffie aan het zetten is. “Ada? Ik lees net dat het aantal vogels in Europa de afgelopen veertig jaar met meer dan een half miljard is afgenomen. Dit is toch schokkend!” Hij maakt zich vaak druk over de toekomst, een typische wereldverbeteraar. Hij zit boven op het nieuws en is gek op de natuur en de politiek. Zijn huis staat vol met zelfgemaakte kunstwerken. Gemaakt van oud hout en gevonden afval. Op de vensterbank staan twee verschillende houten vogels, een roodborstje, het lievelingsdier van zijn vrouw en een roofvogelsoort. Aan de andere kant van de woonkamer staat een kameel, een ‘reuzen’ bij en een hond. In andere kamers staan nog tientallen kunstwerken, waaronder een zelfportret. Hij heeft zichzelf die aan het klussen is nagemaakt, aan details geen gebrek. Zijn lang, krullende haar, de bijna uit elkaar gevallen bril en een kistje met klein gereedschap zijn allemaal te zien in het zelfportret. Knutselen in zijn kleine schuurtje, die vol staat met gereedschap en materialen is zijn allergrootste hobby. Naast kunstwerken voor in huis maakt hij ook meubels, voor zichzelf of familieleden. Ook fietst hij veel, nee zeker niet op een e-bike maar op een echte ouderwetse Opel-fiets met twee grote fietstassen en een ANWB-routekaart op zijn stuur. Google Maps? Nee, hij heeft geen smartphone. Zijn vrouw Ada heeft overigens precies dezelfde fiets. Alleen dan zonder de routekaart. Samen fietsen ze minstens twee keer per jaar naar de Waddeneilanden. Een opa zijn die alleen maar op de bank tv zit te kijken en af en toe nog naar een familieverjaardag gaat is het laatste wat hij wil zijn. Sterker nog, mocht hij dement worden of een van zijn grote hobby’s niet meer kunnen uitvoeren wil hij liever niet meer verder leven. Hier is hij heel duidelijk in. Toch geeft hij niet zomaar op. Eerder heeft hij al hartproblemen gehad. Drie jaar geleden is er een pacemaker bij hem geplaatst. Hij is bang dat de door hem genoemde ‘batterij’ er opeens mee stopt of ervoor zal zorgen dat hij in een rolstoel belandt. “Tja, het is toch een apparaat. Je weet het maar nooit.”

Met een grote koffiekan, vier volkoren boterhammen met oude kaas en twee mandarijnen op een dienblad komt Ada de keuken uitgelopen. Ze ziet haar man De Groene Amsterdammer dichtslaan en een jazzplaatje opzetten van Miles Davis. Met het krakende geluid van een lp op de achtergrond en de warme geur van filterkoffie die in de kamer hangt kijkt hij naar zijn kleine schuurtje. “Hoe laat komen de kinderen straks? Ik wil mijn Kameleon nog afmaken.” Ondertussen neemt hij een hap van de bruine boterham. “Rond de borreltijd. Ik denk rond een uurtje of vier,” antwoordt Ada enthousiast. Hun zoon, dochter en kleinkinderen komen opa en oma uitzwaaien voordat ze morgen op vakantie gaan. Een echte traditie in de familie. “Oh mooi, dan heb ik nog even de tijd”, zegt hij terwijl hij naar het antieke slingeruurwerk kijkt die boven de tv hangt.

Een paar uur later, na wat getimmer en gezaag komt de familie vrolijk binnen. Meteen begint opa trots te vertellen over zijn kameleon-project, terwijl oma weer in de keuken staat om wat toastjes te smeren. “Hij is bijna af. Ik moet alleen nog verven maar ik had niet genoeg kleuren meer.” Iedereen kijkt met verwonderende ogen naar het zoveelste kunstwerk terwijl ze alvast een toastje met filet american in hun mond proppen. Zittend aan de bruine eettafel met de inmiddels geopende Brand-bierflesjes, heeft de familie het over de aankomende vakantie. Het ene deel van de familie gaat naar Zakynthos in Griekenland en het andere deel naar de Pyreneeën. “We zullen weer wat voor je meenemen hoor, opa!” zegt een van zijn kleinzoons. Hiermee wordt geen souvenir bedoelt, als een sleutelhanger of magneet voor op de koelkast, maar stenen, schelpen of oud afval waarmee hij weer wat kan maken. Vorig jaar maakte hij nog een haai, omdat een van zijn kleinkinderen een stuk hout had gevonden die de vorm had van een vin. Na een goed gevulde maag met borrelhapjes, een paar levenslessen verder en een vakantie-centje op zak verlaat de familie hun opa en oma weer. Een paar dikke, warme knuffels worden gegeven bij de voordeur. “Doe voorzichtig en stuur veel foto’s he?!”, schreeuwt Ada, die wel een smartphone heeft.

De volgende morgen schijnen er een paar kleine zonnestralen door een kiertje van het gordijn. Het toch wel felle licht maakt hem wakker. Hij opent voorzichtig zijn ogen en hij moet een paar keer knipperen voordat hij iets ziet. Er zit een soort vlek voor zijn oog, die vaak voorkomt bij een migraine waardoor hij weinig ziet. Het zal vast door de zon komen, denkt hij. Hij draait zich nog is om en sluit weer zijn ogen om misschien nog even in slaap te vallen. Toch zit het hem niet lekker. Na een paar keer te zijn omgedraaid en voorzichtig zijn ogen weer open te doen met de hoop dat de vlek al is verdwenen is zijn zicht nog niet verbeterd. Meteen begint er een soort angstgevoel te ontstaan in zijn buik. Ondertussen is Ada wakker geworden, die verbaasd naar haar man kijkt. “Wat doe je onrustig. Wat is er?” Met het beperkte zicht dat hij heeft pakt hij zijn oude bril. Zijn vrouw ziet meteen dat het niet gemakkelijk gaat. “Ik heb een vlek voor mijn rechteroog, mijn slechtste oog. Het voelt heel gek, maar zal vast wel weer weggaan zo.” Ze kijkt naar zijn blauwe ogen en vertelt dat er in ieder geval niks geks te zien is. “Is vast een migraine. Dat heb je wel vaker.” Hij kijkt geërgerd terug. “Nee. Dit is anders, maar misschien door de zon. Ik houd hem wel even dicht.” Kort daarna gaan ze naar beneden. Meteen is de hulp van Ada van grote waarde. De trap afgaan met half zicht is een moeilijke opgave voor hem. Hij pakt haar hand vast en samen lopen ze heel voorzichtig trede voor trede naar beneden. “Godsamme, ik lijk wel bejaard.” Ook de krant lezen gaat lastig. Om irritaties te voorkomen zet hij maar de radio aan om het laatste nieuws te horen. Nog steeds is zijn zicht niet verbetert. Hij begint zich langzamerhand steeds meer zorgen te maken. Ook de filterkoffie en de volkoren boterhammen smaken niet zo lekker als gisteren. Het angstige onderbuikgevoel overheerst. “Misschien moeten we even de huisarts bellen lieverd? Controle kan nooit kwaad”, stelt Ada voor, die ook even nergens anders meer aan kan denken dan het rechteroog van haar man. “Ja, laten we dat doen. Met deze onzekerheid wordt het alleen maar erger.”

Oog open, oog dicht, oog open, oog dicht. Elke keer hoopt hij dat zijn zicht al iets is verbeterd, terwijl ze in de wachtkamer van de huisarts zitten. Hij pakt een paars boekje waar ‘Alles over het oog’ op staat. Net wanneer hij de eerste woorden probeert te lezen, zonder veel zicht wordt zijn naam geroepen. “Jullie mogen met mij meelopen”, zegt een wat oudere, vriendelijke man met een bril. Met wat beginnende zweetdruppeltjes op het voorhoofd doet hij het paarse oog-boekje in de tas van Ada. Ze lopen achter de man aan en komen een speciale kamer binnen voor oog-patiënten. Overal hangen posters met hele kleine en hele grote afbeeldingen. Waarschijnlijk om oefeningen mee te doen, denkt hij. In het gesprek wat volgt, wordt al snel duidelijk dat de huisarts hem niet verder kan helpen. Wel wordt er een afspraak gemaakt bij het ziekenhuis voor verder onderzoek. Gelukkig kunnen ze er morgen al terecht. “Wat zou het kunnen zijn, dokter? Ben ik blind aan één oog?”, vraagt hij beangstigend. “Daar kan ik helaas geen antwoord op geven. Ik hoop dat je geopereerd kan worden en dat het snel weer beter is.” Met dit antwoord in hun achterhoofd lopen ze weer naar huis. Meteen schieten er allerlei scenario’s door zijn hoofd. “Wat als ik blind ben? Dan kan ik nooit meer normaal fietsen en timmeren. En wat als…” De zoute tranen schieten over zijn wangen. Zijn vrouw omhelst hem, zoals ze het al maanden niet heeft gedaan. Ze spreken af dat, mocht hij blind zijn aan één oog ze het pas vertellen aan hun kinderen en kleinkinderen als zij terug zijn van vakantie. “Anders wordt hun vakantie verprutst door mij. Dan zitten zij met die zorgen. Ik weet hoe ze zijn.”

De volgende morgen, na een onrustige nacht en nog steeds een vlek voor het rechteroog worden ze opgehaald door een goede vriend, Herman. Met een oude, grijze Volkswagen Up rijden ze naar het Rode Kruis Ziekenhuis in Beverwijk. Met een klein beetje hoop proberen ze de sfeer positief te houden. “De laatste keer dat ik hier was, ben ik ook goed geholpen. Voor die batterij weet je wel”, zegt hij met een lach op zijn gezicht om zijn spanning te onderdrukken. Eenmaal aangekomen wenst Herman ze het beste toe. “Jullie kunnen mij bellen als jullie klaar zijn. Dan kom ik jullie weer ophalen.” Ze lopen samen met zweethandjes naar binnen. Al gauw is hij aan de beurt. Hij moet door een scan waarin er gezien kan worden wat er aan de hand is met zijn oog. De uitslag zal daarna snel volgen.

“Beste meneer, we hebben helaas geen goed nieuws.” Er klinkt een zware stem in zijn oor. Met kippenvel over zijn lijf en zijn hart in zijn keel draait hij zich om. Er staat weer een man met een bril, nu wel wat jonger. “Uw netvlies is beschadigd doordat er iets is geknapt achter uw oog. Wat dat precies is, zal blijken uit verder onderzoek. Een ding is zeker; u bent blind aan uw rechteroog en dit is domme pech.” Terwijl Ada haar tranen wegveegt, stelt hij meteen de vraag of de kans groot is dat hij ook blind wordt aan het andere oog. “Nee, dit heeft geen verband. Die kans is nihil.” Na het geven van een bibberende hand aan de arts verlaten ze het ziekenhuis. “Ik hoop dat ik nog heel veel kan maken, ook met een oog,” zegt hij tegen Ada terwijl er een traan over zijn wang rolt.

‘Ding dong.’ Het galmende geluid van de deurbel is op straat goed te horen. Het is vroeg in de ochtend, twee weken nadat de diagnose is vastgelegd.  Voor de deur staat Herman, in zijn rechterhand houdt hij een klein doosje vast die hij te opvallend achter zijn rug probeert te verstoppen. “Rob, ik heb een cadeautje voor je,” zegt hij met een grote glimlach op zijn gezicht. Met zijn gestreepte nachtjapon en zijn nog verwilderde haar van de nacht ervoor pakt hij het cadeautje aan. Op het moment dat hij begint met uitpakken zegt hij “Als je maar niet zit te grappen, ik kan alles nog prima zelf”. Eenmaal uitgepakt bekijkt hij het goed. Het is een vergrootglas, speciaal om een van zijn grootste hobby’s makkelijker te maken, het maken van kunstwerken. “Het volgende wat ik koop is een ooglapje, dan ga ik als piraat verder door het leven, net als wat ik mijn laatste kunstwerk wilde laten zien.” Op dat moment komt Ada richting de deuropening gelopen met een kunstwerk dat hij in de afgelopen twee weken heeft gemaakt. Het is een zelfportret met op het gezicht een ooglapje geknutseld. Hij legt zijn arm om haar heen en vervolgt zijn verhaal: “Gelukkig heb ik Ada ook nog aan mijn zij, met zijn tweeën hebben we drie ogen, meer heb ik ook niet nodig.”

 

 

 

 

 

 

Over de auteur

Joep Kok

Ik vertel en luister graag naar verhalen.