De lucht van kebab en börek beweegt langzaam door de ruimte, ze bereiken de neus van Jozina. De geur van het vliegveld in Caïro is gekruider dan de saaie Hollandse geuren in Schiphol. Ze staat in de rij zonder koffer, het enige wat zij heeft is een klein rugtasje en een broodje dunner in haar rechterhand. In haar linkerhand houdt ze een warm flesje vast, in het flesje zit warme melk voor haar dochter. D ligt nu te slapen tegen haar borst aan in een draagzak. De draagzak heeft Jozina gekregen de laatste keer dat haar moeder haar opzocht in Egypte.
6 maanden terug:
“Je moet hier weg Sien, het is niet veilig voor jou hier, je man is niks waard en je wil dit leven toch niet aan je dochtertje geven.” Dit zei Anne terwijl ze streng naar haar 21-jarige dochter keek en haar kleindochtertje in haar armen lag te slapen. “Maar hoe dan mam, ik kan niet zomaar weg, dat lukt niet.” “Ik help je wel, kom we gaan naar de ambassade.”
Heden:
Woorden van haar echtgenoot maanden geleden uitgesproken, galmen ineens weer in haar hoofd.
‘You are not allowed to sleep Jozien, you will stay awake until you tell me why that man smiled at you, tell me or I swear to Allah I will hit you again.’ Haar hoofd schudt heen en weer om haar gedachten aan de kant te schuiven. Met een blik vooruit en een mond vol adem dat langzaam reist naar haar buik en weer rustig naar buiten gaat via haar mond is ze weer in haar lichaam, met twee voeten staat in het vliegveld, in de rij voor de douane, maar een deel van haar hart ligt in haar huis, die ze al een jaar deelt met haar echtgenoot die zij hopelijk nooit meer onder vier ogen hoeft te zien, ze is inmiddels ‘bijna’ weg.
Het broodje dunner wordt langzaam kouder en Jozina neemt een hap, de kruiden die haar doen denken aan het restaurantje in haar straat, branden haar mond. De smaak van dunner is lang niet zo lekker als de textuur in haar mond. Ze slikt de happen door en laat haar tong glijden over haar tanden die nog enkele kruimels bevatten. Ze neemt stiekem een slok van haar dochtertjes melk. De brand van de kruiden wordt langzaam gedoofd en haar haar dochtertje wordt wakker om van dezelfde melk te genieten.
6 maanden terug bij de ambassade:
“Mijn dochter is getrouwd met een Egyptenaar en moet weg uit dit land, terug naar Nederland met mij voor een goede toekomst voor mijn kleindochter D.” Anne keek de ambassade man stellig en streng aan, haar jaren als muziek docent kwamen nu goed te pas. De man knikte en typte het een en ander in de computer terwijl Jozina toekeek, haar dochtertje was thuis bij der vader en haar armen voelde leeg terwijl de man om haar paspoort vroeg.
Heden:
Het vliegveld van Caïro is luid met veel muziek en om het uur wordt de muziek gedoofd door het oorverdovende geluid van een vliegtuig de opstijgt. Nog twee uur wachten en dan zit Jozina erin, samen met haar dochtertje. Het enige obstakel nu was door de douane heenkomen. Met een blik vooruit en een diepe ademhaling die langzaam afdaalt naar haar buik en kalm weer ontsnapt via haar mond, voelt ze zich weer in haar lichaam. Met beide voeten staat ze op de grond, in de rij voor de douane, op het vliegveld. Maar een deel van haar hart ligt nog in het huis dat ze al een jaar deelt met haar echtgenoot – de man die ze hopelijk nooit meer onder vier ogen hoeft te zien. Ze is er nog, maar ook al bijna weg.
Haar bagage was al twee maanden geleden naar Nederland gegaan zonder Jozina, dus daar hoeft ze geen rekening mee te houden. De man van de ambassade naast haar fluistert: “Houd je taai Jozina, deze keer heb je alle papieren, dus je hoeft je geen zorgen te maken.” Hij was even weggegaan om andere dingen te regelen en ze schrikt zo erg van zijn aanwezigheid dat het flesje dat in haar dochters mond zit, bijna op de grond valt, de man negeert dat. “Je bent bijna verlost van je man.” De woorden ‘bijna’ galmen in haar hoofd, want was ze vorige keer ook niet ‘bijna’ verlost van hem?
1 maand terug in hetzelfde vliegveld:
Ze had haar bagage al afgegeven en stond nu in de rij voor de douane samen met een man van de ambassade, dezelfde man die haar paspoort vroeg al vier maanden geleden. Ze stond in de rij, de zweetdruppels liepen van haar gezicht en vormden een vijver in haar schouder bladen. Jozina wist niet of het kwam door de warmte van het Zuidelijke klimaat of dat het was door de zenuwen. Hoe dan ook stapte ze steeds een stap dichterbij naar de douane toe met haar dochter in haar armen.
De douanier keek haar aan met een strenge blik en vroeg haar paspoort en papieren. Die gaf ze hem zwijgend. Hij knikte, bladerde wat en vroeg, bijna terloops: “Heeft u ook de papieren met de handtekening van de vader van D?” Zijn ogen gingen kort naar de zeven maanden oude baby in haar armen.
Jozina’s ogen sperden zich open, haar mond viel een stukje open. Ze had het kunnen verwachten, maar haar lichaam weigerde het idee te accepteren dat ze hier moest blijven.
Ze trilde op haar benen en ze stond voor haar gevoel stil in tijd voor altijd vast in Egypte. Ze probeerde de douanier nog over te halen maar de man van de ambassade trok haar weg, mee naar buiten en vertelde dat zij zo snel mogelijk de handtekening van haar man moest krijgen, anders kwam ze op de zwarte vlieglijst en kon ze nooit meer weg.
Want wat Jozina leerde op dat moment was dat ze niet weg mocht gaan met haar dochter zonder de handtekening van haar vader.
Maar twee weken geleden keerde het lot:
“Mama, hij heeft het getekend, D mag mee naar Nederland.” Jozina was in een telefoonhoekje op de hoek van de straat waar zij op dat moment woonde. “Dat is goed Sien, ik neem contact op met Paul van de ambassade en samen krijgen we je uit die hel, je bent nog steeds bij die vriendin?” Jozina knikte, voordat ze doorhad dat haar moeder haar niet kon zien, “Ja mama, ik woon al weken niet meer bij hem thuis,” vertelde Jozina. “Mooi zo en onthoudt, houd je emoties onder bedwang, je bent pas vrij als je op de Nederlandse grond staat.”
Heden:
De emoties beginnen toch stiekem op te lopen wanneer de douanier steeds dichterbij komt. De spanning slipt langzaam in haar huid. Ze voelt nattigheid op haar voorhoofd, de nattigheid rolt naar beneden en ze proeft zout aan op haar lippen. Ze doet haar best om haar handen stil te houden, maar de zenuwen zijn overal. Haar ademhaling versnelt, maar haar gezicht blijft onveranderd.
Jozina komt steeds dichter bij de man van de douane. Hij is donkerder dan de anderen op het vliegveld, zijn huidskleur verraadt geen land van herkomst, maar de stijfheid van zijn blik is duidelijk. Zijn snor beweegt wanneer hij zijn ogen van de papieren omhoogtilt. Bruine ogen, neutraal, koel. Hij kijkt haar niet echt aan, maar zijn blik is doordringend, alsof hij niet enkel haar paspoort scant, maar haar zelf.
De papieren worden nogmaals goed onderzocht en de douanier kijkt naar de man van de ambassade naast Jozina. Er ontstaat een kleine rimpel op zijn voorhoofd wanneer hij het paspoort van D bekijkt en voor de laatste keer scant hij de papieren die haar man heeft ondertekent, de papieren die melden dat D het land mag verlaten.
De douanier kijkt naar Jozina, ze denkt dat hij zoekt voor een leugen of een scheur in haar masker, ze hoopt maar dat hij niks vindt.
Zijn expressie beweegt: Langzaam, te langzaam. En dan – een glimlach. Een echte glimlach
“Go on”, the man van de douane zegt en ze draait met een kleine angstige glimlach naar de man van de ambassade. De ambassadeur knikt. Zijn woorden daarna komen als een klap: “Ik wil jou hier nooit meer terugzien.” Ze snapt hem wel, zij moet zo snel mogelijk weggaan met het vliegtuig mee en nooit meer terugkomen in Egypte, anders zit ze voor altijd hier vast. Met begrip voor de man knikt zij terug en met een zwaai loopt zij met haar dochtertje door het douane poortje heen.
Na de douane vliegt de tijd. Gezichten, stemmen, gangen — alles flitst langs haar heen, alsof ze door een tunnel beweegt zonder controle over haar eigen tempo. Voor ze het weet zit ze in een stoel die zachtjes vibreert. Ze knippert nauwelijks. In de waas van de laatste minuten heeft ze de instructies van de stewardessen gemist. Het vliegtuig is al aan het taxiën.
Haar hoofd wiebelt tussen verleden en heden. Ze probeert zich vast te grijpen aan het nu, zich te focussen op wat voor haar ligt.
Want de motoren beginnen nu te brullen. Haar borst komt nu omhoog, ze ademt nu in. Ze houdt haar dochter nu stevig vast, het lichaam is nu als een muur, een beschermende kracht. Het vliegtuig rolt nu over het asfalt, de wielen razen nu over de baan, steeds sneller, sneller. Het vliegt, en dan… los van de grond. De druk is nu in haar oren. En haar adem valt nu langzaam vrij, haar lichaam ontspant, maar haar blik is gefixeerd op buiten, op de verdwijnende grond van Egypte. Het vliegtuig stijgt nu op, 90% graden kanteling en dan, gaat het vliegtuig weer horizontaal en ze kijkt nu naar buiten: de aarde ver is weg. Ze ademt met een diepe zucht uit. De man naast haar kijkt haar vreemd aan. Maar dat maakt NU niet uit. Ze is weg.