Het is half vier ‘s middags wanneer ik, zoals gewoonlijk, op het schoolplein klaar sta om mijn kleindochter op te halen. Het is iets waar ik elke keer naar uitkijk, en met deze lekkere zomerse zon heb ik al helemaal niets te klagen. Ik leun tegen het hek, genietend van de zon die mijn gezicht verwarmt. Terwijl de zon mijn wangen streelt klinkt het geluid van de bel. Een groep kinderen loopt naar buiten, een bruisend tafereel om naar te kijken.
De drukte brengt me even terug naar toen mijn eigen kinderen hier rondliepen. Sommige rennen zo snel het speelplein over, het lijkt alsof ze al dagen geen vrijheid hebben gekend. Andere staan wat meer verlegen bij de juf, zoekend naar een vertrouwd gezicht in de chaos. Een aantal kijken zelfs wat onzeker en lijken in angst dat hun ouder het ophalen is vergeten.
In de verte zie ik mijn kleindochter staan. Haar rugzakje zit op haar rug en met haar handen friemelt ze wat aan haar met een blauw-bloemetjespatroon bedrukte jurk. Haar haar draagt ze in een knot. Iets wat haar au-pair wel vaker deed. Het is dezelfde knot die ze naar haar balletles droeg toen ze daar nog heen ging. Haar ogen hebben de mijne nog niet gevonden en ze kijkt wat verward om zich heen.
“Hier sta ik!”, roep ik terwijl ik met mijn handen zwaai met misschien iets te veel enthousiasme. Onze blikken kruisen elkaar en met een kleine, opgeluchte glimlach loopt ze naar me toe. Terwijl de rest van de kinderen in groepjes en tweetallen het plein afloopt, wordt zij dit keer vergezeld door de juf. “U was de oma hè, fijn dat u er bent.”
Ik denk terug aan een gesprek van een aantal dagen geleden. Die avond dronk ik koffie in de woonkamer. Het nieuws op de televisie ging volledig aan me voorbij. Mijn zoon, haar vader, belde me op. Hij klonk moe, uitgeput bijna. “Mam, ik weet niet hoe ik dit met oplossen,” zegt hij na een lange stilte. Het gaat over de scheiding.
Dat ze gaan scheiden is geen nieuws, heel het dorp lijkt hiervan op de hoogte te zijn, tenminste, zo voelt het af en toe. Het huwelijk van acht jaar, dat ooit begon met een mooie, intieme bruiloft en beloften voor de toekomst, is nu een slagveld van financiële zorgen en emotionele chaos. Jammer is het zeker, maar wanneer je moet zoeken naar geluk is het eigenlijk al te laat. In hun geval is het geluk zelfs op en heeft zoeken dus geen zin meer. Geluk ontbreekt, maar ook geldproblemen spelen een rol. Het is natuurlijk ook niet zo dat mijn kleindochter haar balletpakje vrijwillig op marktplaats heeft gezet.
“Ze is ziek, mam,” zegt hij zacht. Hij bedoelt mijn schoondochter. Haar persoonlijkheidsstoornis maakt het leven thuis onvoorspelbaar en vaak onveilig. Hulp weigert ze, liever zoekt ze troost in alcohol en verdwijnt vaak zonder iets te zeggen de donkere nacht in. Liefde maakt blind, zeggen ze, maar nu ziet mijn zoon scherper dan ooit.
Met een kop koffie, zwart, zit ik samen met de juf in een lokaal, mijn kleindochter mocht spelen bij een vriendinnetje. Het lokaal ziet er kleurrijk uit met verschillende, wereldkaarten, taalposters en andere kijkplaten die mij persoonlijk wat druk zijn en mij afleiden van de olifant in de kamer. Ik ben hier vaker geweest, met oudergesprekken zit ik hier bijvoorbeeld ook. Vader moet werken, moeder is overal behalve thuis en de au-pair beheerst de Nederlandse taal niet. Ondanks de kleuren om mij heen voelt de sfeer vandaag anders, afstandelijk.
De juf nipt aan haar kamillethee en vertelt me over mijn kleindochter. Ze valt goed in de groep, maakt makkelijk vrienden, en doet het prima op school. Haar rekenwerk loopt wat achter, maar in taal blinkt ze uit en weet zelfs al dat ze daar later iets mee wil doen. Maar dan verandert de toon van het gesprek. “Waar we ons zorgen over maken”, zegt de juf voorzichtig, “is hoe ze zich voelt. Ze komt regelmatig verdrietig en gespannen over.” Langzaam schuift het gesprek richting haar thuissituatie. Mijn zoon is geen prater, dat weet ik, maar dat het thuis zo zwaar op haar weegt, had ik niet helemaal door. “We maken ons zorgen om uw kleindochter”, zegt de juf uiteindelijk. Ik slik, want dat doe ik zelf ook, bijna zonder het te beseffen. Dan valt de laatste zin: We hebben jeugdzorg ingelicht. De wereld lijkt even stil te staan.
Jeugdzorg. Een woord dat ik vroeger nauwelijks kende, maar nu zo vaak tegenkom. Het lijkt alsof er in de kranten altijd wel iets over staat: te weinig pleeggezinnen, lange wachtlijsten, en verhalen van kinderen die tussen wal en schip vallen.
De juf blijft me aankijken, haar blik een mengeling van medelijden en bezorgdheid. “Het is lastig,” zegt ze zacht. “Jeugdzorg is overbelast. Er zijn zoveel kinderen die hulp nodig hebben, en zo weinig gezinnen die ze kunnen opvangen. Maar ze gaan echt hun best doen om haar ergens te plaatsen waar ze de aandacht krijgt die ze verdient.” Ik knik. “Ik weet dat jullie je best doen, maar het idee dat ze misschien ver weg moet…” Mijn stem stokt. “Ze heeft hier alles: haar vriendjes, haar school. Hoe kan zo’n groot systeem ooit echt naar haar luisteren?”
Diezelfde week nog heb ik een afspraak met jeugdzorg, en hoewel ik weet dat het nodig is, voelt het alsof ik aan een systeem moet uitleggen wat mijn kleindochter nodig heeft om gelukkig te zijn. Binnenkort zal haar huis niet langer haar thuis zijn. Het gesprek met jeugdzorg verloopt vriendelijk, maar kil. Een vrouw achter een scherm typt alles wat ik vertel, maar ze kijkt me amper aan. “We zoeken het beste voor uw kleindochter,” zegt ze. Maar het klinkt alsof ze dat al honderden keren had gezegd.
Ik hoor zoveel verschillende dingen over pleeggezinnen. Sommige gezinnen zijn geweldig, met mensen die een kind echt een thuis geven. Maar er zijn ook verhalen die je niet wilt horen. “Het doel is altijd om een veilige plek te vinden waar ze zich kan ontwikkelen,” vertelt de vrouw. Ik knik, maar kan het niet laten te vragen: “En wat als die plek er niet is? Of als het niet werkt?” Ze zucht even. “Dan zoeken we opnieuw. Maar eerlijk gezegd hebben we niet altijd genoeg gezinnen om uit te kiezen.” Haar woorden blijven hangen.
Omdat mijn kleindochter geen contact meer mag hebben met haar moeder, heeft haar moeder haar spullen gepakt en is naar het buitenland vertrokken. Parijs, om precies te zijn. Het zoeken naar een nieuwe plek om te wonen gaat verder wel goed, er zijn al een paar gezinnen die in aanmerking komen. Een klein gezin in Koudekerk aan den Rijn lijkt de meeste kans te maken. Het is niet heel ver van ons dorp, een half uur met de auto, maar toch ben ik bang dat ik haar nauwelijks meer zal zien. En hoe zal haar vader dat doen, met zijn vroege werktijden en zijn lange dagen?Allerlei vragen blijven door mijn hoofd spelen. Na de verhuizing zal ze opnieuw moeten beginnen, op een plek die helemaal nieuw voor haar is.
Het is inmiddels lang geleden dat ik zelf moeder werd, met twee zoons en een dochter. Het moederschap bracht me veel moois en gaf me kracht, maar een roze wolk was het niet altijd. Ondanks dat mijn kinderen makkelijk waren, voelde ik me vaak zwaar en leeg. Toen de diagnose manische depressie kwam, voelde dat dan ook bijna als een bevestiging van iets wat ik al langer vermoedde. Het was een tijd met uitdagingen, maar zeker niet zonder lichtpuntjes. Nu ben ik 71 jaar en gaat het gelukkig een stuk beter. Ik slik medicijnen en ga wekelijks naar de stad voor mijn yogalessen, die me goed doen. Over het algemeen voel ik me stabiel, al zijn er natuurlijk nog af en toe dipjes.
Samen met mijn man zit ik in de serre. Hij is verdiept in de krant, terwijl ik naar buiten kijk. Mijn blik gaat uit naar de tuin, die ik trots zie: de fuchsia’s in felroze kleuren, de weelderig groene struiken. Mijn kleinkinderen spelen er graag, en de tuin is groot genoeg voor een potje tikkertje. Het gezang van vogels vult de lucht. Plotseling komt er een gedachte bij me op. Ik draai me naar mijn man en vraag voorzichtig: “Wat zou jij ervan vinden als ze bij ons blijft?” Hij legt de krant neer, kijkt me aan en zegt rustig: “Dat lijkt me een goed idee.”
Wanneer jeugdzorg instemt, gaat het ineens snel. Voor ik het weet, breekt de dag aan. Het is een typische zomerdag als ik haar samen met haar vader hier zie aankomen. De zon streelt haar wangetjes en ze lijkt oprecht vrolijk. Ze draagt een paars jurkje, haar lieveling, als ik het goed heb. Haar haar valt los over haar schouders en beweegt mee met elk stapje dat ze zet. In haar ene hand draagt ze een klein koffertje, in de andere haar favoriete knuffel, beer. Hij ziet er een beetje vuil uit en zou wel een wasbeurt kunnen gebruiken.
Ze kijkt bezorgd naar de knuffel en zegt: “Ik wil niet dat hij de wasmachine in moet, dat vindt hij niet fijn, en straks komt hij er gek uit.” Ik glimlach en besluit haar gerust te stellen. Ik pak een emmer, maak een sopje en was beer met de hand. De droger is verboden terrein, dus ik hang hem voorzichtig aan de waslijn. “Zie je? Dit is veel beter, oma,” zegt ze tevreden. Waarom dit geen vorm van knuffeldierenmishandeling zou zijn, weet ik niet precies, maar ik laat me meevoeren in haar overtuiging.
Buiten hoor ik het geluid van kinderen die spelen. Een groepje van vier maakt de buurt gezellig levendig. De bel gaat en mijn kleindochter rent snel naar de deur. Het zijn kinderen uit haar klas. “Oma, mag ik meespelen? We blijven in de buurt.” Voordat ik het weet, is ze de deur uit en hoor ik haar lach nog in de verte.
De dagen daarna veranderen de routines in huis. Het is niet gebruikelijk om op mijn leeftijd een kind in huis te nemen, maar voor mij voelt het als een nieuwe kans. Een kans om alles opnieuw te beleven, om écht te genieten van het moment. Ze is het zonnetje in huis.