De eenzaamheid is soms erger met z’n twee

De eenzaamheid is soms erger met z’n twee

De kamer van Ewoud

Woensdag, 17 maart, 2021, Utrecht,
De laatste oranjegelen zonnestralen schijnen naar binnen, passend bij de oranje muren van de kamer. “Ja ik heb haar ontgroend”, vertelt Ewoud met een brede glimlach aan zijn huisgenoten. Tussen het geluid van schuivende pannen, verstuurde appjes en kokend water is de gezamenlijke reactie “zo, zo” te horen.

Ewoud lacht wel, maar hij weet niet of wat hij zegt normaal is om te zeggen. Hij had net een date gehad en die ging bijzonder goed, maar is het normaal om dat te delen met je nieuwe huisgenoten? Hij woont hier pas een week na maandenlang zoeken en de sociale regels van het huis zijn een mysterie voor hem.

De reactie van de huisgenoten stelt hem wel een tikkeltje gerust. Zijn huisgenoten lijken het niet raar te vinden. Maar misschien doen de huisgenoten maar alsof, denkt hij, en had hij het toch niet moeten delen. Ewoud besluit hij om zijn tomatensoep met brood te maken en daarna zijn kamer in te duiken. Even rust, even niet nadenken.

Ewoud zit in zijn avondroutine van YouTube video’s kijken, door Reddit heen scrollen, muziek luisteren, en gamen. Hij denkt aan zijn date van vanmiddag. Hij weet niet of het nou echt een succes was of niet. Ja hij heeft gezoend, maar het meisje leek wel vrij beduusd na de zoen, en ze heeft nog geen antwoord gegeven op zijn appje. Hij weet niet wat hij ervan moet maken.

Het is ergens in deze gedachtentrein dat hij een vreemd gevoel in zijn borst opmerkt. Het zit midden in zijn borst, tussen de longen in, Het gevoel zegt hem dat hij adem moet halen, alsof zijn lichaam niet meer automatisch kan ademhalen, en hij het handmatig moet doen. Een paar diepe ademhalingen lijken te helpen, maar het gevoel wil niet weggaan. Hij besluit het gevoel te negeren voor nu. Misschien is het gevoel morgen weg als hij wakker wordt. Hij pakt wat druiven uit zijn koelkast en gaat slapen.

Woensdag, 18 maart, 2021, Utrecht

Hij ligt op bed. Slapen lukt niet. Het gevoel is zorgwekkend en storend. Hij luistert naar zijn hart en hoort een onregelmatig ritme. Zo’n ritme heeft hij wel eens vaker gehoord, mede door zijn medicatie, maar het is zeker niet rustgevend.

Om zijn emotionele frons omlaag te krijgen besluit hij te Googelen. Hij begint bij zijn medicatie, Ritalin. Hij heeft al een lange tijd geen pil geslikt, maar hij Ritalin is het enige wat hij associeert met een vreemde hartslag. Hij zoekt de bijwerkingen op en ziet al snel woorden zoals “benauwdheid”, “onregelmatige hartslag”, en “huisarts”. Hij leest ook over wanneer je de noodpost van de huisarts moet bellen, en dat dat ongemakkelijk goed aansluit bij zijn huidige situatie.

Hij weet niet wat hij moet doen. Aan de ene kant is zijn huidige situatie erg oncomfortabel en zou hij graag willen spreken met een dokter, aan de andere kant is het wel heel laat en misschien maakt hij de verkeerde keuze door de noodpost te bellen. Waarom kan hij gewoon niet in slaap vallen?

Op een impuls besluit Ewoud de huisarts te bellen. Hij heeft niet een uitgebreid debat met zichzelf gevoerd, de voordelen en nadelen afgewogen, en ga zo maar door. Op dat moment heeft hij een verlangen om deze zorgen van hem over te laten gaan.

De huisarts neemt niet op. Logisch, het is laat in de nacht. Wel krijgt hij te horen dat bij een levensbedreigend situatie hij de noodpost kan bellen. Ewoud twijfelt niet meer, nu gaat hij het doen ook. Hij wordt doorverbonden met de post in Blaricum, die ook niet opneemt en hem doorverbindt met de post in Hilversum. Hier krijgt hij wel iemand aan de lijn.

Hij weet niet hoe het gesprek ging, maar op een of andere manier kreeg hij de noodpost in Utrecht aan de lijn. Het was een vrouwelijke stem. Ze had een rokerstem, dat kon hij wel horen. Hij kon ook horen dat ze niet blij was met zijn paniekerige en onduidelijke reacties op haar vragen.

Op een gegeven moment besluit Ewoud, nog steeds pratend met die mevrouw, uit bed te stappen.

“Ik heb een ambulance nodig, mevrouw.”
“Ewoud ik moet eerst je adres weten, wat is je adres?”
“Va-, Van, Van Lieflandlaaantwintigmevrouw,”
“Wat?! Kun je dat herhalen?

Ewoud gaat op zijn knieën zitten tegenover zijn kledingkast. Zijn handen voelen heel raar, alsof alles vanaf het topje van zijn vinger tot zijn pols aan het slapen is. Ewoud weet niet wat dat is. Ergens had hij gelezen dat een pijnlijke situatie in je arm vaak voorafging aan een hartaanval. Een deel van hem gelooft nu dat hij stervende is, hoe vreemd dat ook klinkt in zijn hoofd.

Hij trekt snel kleren aan, in de achtergrond is vaag gekraai uit zijn telefoon te horen. Hij toetst drie nummers in, en terwijl hij door zijn deur loopt hoort hij een mannenstem zeggen:

“Wilt u de brandweer, een ambulance, of de politie?

Hij slaat meermaals hard op de deur van de persoon die in de kamer naast hem zit te slapen. Hij deed de deur open, en ziet Sanne over haar schouder naar hem kijken. Hij loopt de trap op, en het lijkt wel dat voor elke trede die hij betreedt, hij één keer zijn adres in de telefoon moet schreeuwen.

Ewoud strompelt naar de deur, doet hem open, en gaat als een soort model in de deuropening liggen, mompelend in de telefoon. Tien seconden later hoort hij voetstappen om de hoek en staat hij op om ze te onderzoeken. Het is Sanne met een mix van een bezorgde en geïrriteerde blik op haar gezicht. Hij weet niet meer wat ze zei, maar ze nam wel het gesprek met de mevrouw over, wat op een of andere manier nog steeds dezelfde mevrouw was van eerder.

Sanne zet hem op advies van de telefoon op de bank in de keuken. Op tafel staat een fles met sterke drank, op het krijtbord boven het aanrecht stond duidelijk “Drugs’ geschreven. Ewouds hart ging als een tierelier te keer, zijn snorgebied was aan het tintelen, zijn handen schudde de Astrix en Obelix die hij had gekregen van Sanne lichtjes door elkaar. “Laat het hem lezen”, zegt de telefoon.

Ewoud leest met een sneltreinvaart door het boekje heen. Alsof hij een wereldrecord moet neerzetten. Hij maakt supersnelle grapjes over de strip, die de andere huisgenoten in de kamer aan het lachen maken. Chaerlyne, Femke, en Thessa staan aan de andere kant van de keuken tegen de muur aan.

Nog steeds zit Ewoud met capuchon op door het boekje heen te bladeren, maar hij is inmiddels een paar pagina’s verder. “Hey Ewoud,” zegt een mannelijke stem naast hem. Het is een ambulancebroeder, Ewoud had hem niet eens opgemerkt.

De medicus laat he, languit op de bank liggen. Hij prikt zijn bloed en meet zijn hartslag. Er zijn allerlei draaiden, die overal en nergens heengaan. Hij stelt hem een aantal vragen, voornamelijk over drugs. Maar Ewoud heeft geen drugs gedaan, zover hij weet, dus de vragen leiden tot nergens. Na een tijdje wordt hij uit voorzorg meegenomen naar het ziekenhuis.

“Als er iemand cocaïne in m’n late night druiven heeft gestopt het is nog niet te laat om te spreken”, appt Ewoud in de groepschat. Het is 02:57.
“Laat je even weten hoe het is gegaan daar”, appt Chaerlyne terug.
“Oh geen probleem”, klinkt het antwoord.
“Ben nu de broeder aan het interviewen.”

In het ziekenhuis worden er hartfilmpjes gemaakt. Ewoud krijgt allerlei dingen op zijn borst geplakt, functies onbekend. Niks lijkt verkeerd te zijn. Hij is kalm, hij spreekt met een dokter, het is goed zo.


Genomen om 04:44

Na een tijdje verlaat het personeel de kamer en ligt hij in zijn eentje op het witte bed. Hij probeert te slapen, maar dat lukt nog steeds niet. Vanuit de gang galmen er pijnlijke krijsen van een mannelijke stem naar binnen, niet bepaalde bevorderend voor het slapen gaan.

Ewoud weet niet wat het plan is. Hij ligt in het ziekenhuis te niksen. Hij kan niet slapen en het is saai. Een harde zucht ontsnapt zijn mond. Binnen tien seconden zijn er twee bezorgde dokters in zijn kamer. Dat moest hij niet opnieuw doen.

Na nog een uur in bed liggen mag hij naar huis. Zijn ouders nemen niet op. Dus belt hij zijn oudere broer Friso, hij woont ook in Utrecht, en die wil hem vast wel komen halen.

“Niet schrikken”, zegt Ewoud, “maar ik lig in het Sint-Antonius ziekenhuis.”
De schorre ochtendstem stem van zijn broer antwoordt terug, “Oké.”

Op de terugweg rijden ze over de Hogeweidebrug over, de gele brug die de Leidsche Rijn met de rest van Utrecht verbindt. Het is koud, maar Ewoud is blij dat hij weer naar huis mag.

“Kijk, dat is toch de Maas onder ons?”,
“Nee dat is het Amsterdam-Rijnkanaal.”
“Oh ja, nou nu weet je dat ik nog steeds dezelfde Ewoud ben.”