Volgende week is het World Forum in Den Haag misschien wel het belangrijkste stukje aarde: op 24 en 25 juni komen de leiders van 32 NAVO-landen bijeen voor een historische top. Voor het eerst op Nederlandse bodem bespreken zo’n 45 staatshoofden, ministers, experts en industrievertegenwoordigers een forse verhoging van de defensie-uitgaven: de norm van 2% van het bbp lijkt te worden opgeschroefd naar 3,5% en mogelijk zelfs tot 5%.
Peter Wijninga van het The Hague Centre for Strategic Studies noemt het NAVO-voorstel een slimme zet van premier Rutte. De VS wil dat alle lidstaten 5% van hun bbp aan defensie besteden, maar Rutte beseft dat dit voor veel Europese landen onhaalbaar is. Daarom stelt de Haagse NAVO-baas 3,5% als richtlijn voor, waarbij ook civiele investeringen die militaire inzet ondersteunen meetellen – zoals havens of spoorverbindingen voor troepenverplaatsing. Die bredere definitie maakt het voor meer landen haalbaar om de norm te halen.
Wijninga benadrukt dat deze verhoging vooral een inhaalslag is na decennia van bezuinigingen. In de jaren negentig tot 2013 zijn veel militaire capaciteiten afgebouwd; nu worden systemen opnieuw aangeschaft die destijds zijn afgeschaft. Hij spreekt van kapitaalvernietiging: jarenlang zijn tanks, munitievoorraden en logistieke ondersteuning afgestoten, waardoor de slagkracht van de krijgsmacht sterk is verminderd. Sinds de annexatie van de Krim door Rusland in 2014 zijn de defensie-uitgaven in de NAVO-landen weer fors gestegen, vooral om het verlies aan capaciteit uit het verleden te compenseren. Volgens Wijninga is het huidige hoge uitgavenniveau vooral bedoeld voor wederopbouw; na 2032 moet worden bekeken welk niveau structureel nodig is.
De geplande verhoging naar minimaal 3,5% binnen zeven jaar is volgens voormalig minister Raymond Knops erg ambitieus. “Tien jaar geleden had niemand dit geloofd,” zegt hij. “We gaan van 1,1 procent in 2014 naar 3,5 procent in 2032 – een verdrievoudiging!” Knops benadrukt dat het geld misschien wel te vinden is, maar dat de organisatie en het personeel deze groei nauwelijks kunnen bijbenen. Ook waarschuwt hij voor de politieke houdbaarheid: “Het percentage ligt nu zo hoog dat het risico bestaat dat er straks politieke partijen opstaan die zeggen: ‘Die vijf procent is wel erg veel, doe maar wat minder.’ Dan krijg je weer het bekende jojo-effect van eerdere jaren, en daar heeft niemand baat bij.” Volgens Knops is een lager, langdurig vol te houden percentage verstandiger, ook voor de defensie-industrie.
Knops wijst erop dat vooral NAVO-landen aan de oostgrens, zoals Polen en de Baltische staten, gemotiveerd zijn om te investeren in defensie, terwijl in West-Europese landen als Portugal, Spanje en België dat gevoel vaak ontbreekt. “Dat ondermijnt de solidariteit en kan serieuze gevolgen hebben voor de alliantie als dit verschil groot blijft,” zegt hij. Landen als België, die veel profiteren van NAVO-instituties, zouden volgens hem meer mogen bijdragen.
Als NAVO-landen hun defensie-uitgaven niet snel genoeg opschalen, zijn de risico’s volgens Knops aanzienlijk. Landen als Portugal, België, Slovenië, Kroatië, Italië en Spanje tekenen onder druk, maar hebben moeite om aan de nieuwe norm te voldoen. Spanje protesteerde zelfs openlijk tegen de 3,5%-doelstelling. Toch tekenen alle landen – uit angst voor harde gevolgen en Amerikaanse handelsdreigementen. Knops waarschuwt dat veel landen de investeringen voor zich uitschuiven in de hoop dat de druk later afneemt. Die afwachtende houding ondermijnt volgens hem de geloofwaardigheid van de NAVO en laat de Europese defensie-industrie kwetsbaar. Alleen met structurele investeringen kunnen NAVO-landen hun veiligheid waarborgen en hun afhankelijkheid van de VS verkleinen.
