“Hier heb je het bruine potlood voor je gezicht, armen en benen”.

“Hier heb je het bruine potlood voor je gezicht, armen en benen”.

Beeld: College voor de Rechten van de Mens

Met verse warme broodjes van de bakker onder mijn arm, liep ik samen met mijn moeder richting mijn school toe. De zon scheen, zoals het eigenlijk altijd doet in het midden van het jaar, en bij gebrek aan handen voor het kaasbroodje dat ik wilde eten, gaf ik de rest van de broodjes aan mijn moeder en keek daarna op en zag iets in de verte. “Mama, kijk daar staat die man weer met zijn bordje”.

Bij het veldje, op de hoek van mijn school, stond de zwarte grijsharige man weer als gewoonlijk te blèren terwijl hij zijn kartonnen bordje met trots omhooghield. Een beetje vaag af te lezen van ver af, maar vandaag stond er wat anders op zijn bordje “Ik ben niet gevaarlijk. Ik ben één van u, dat beloof ik u. Help mij vandaag a.u.b de dag door te komen”. Voor zich lagen twee schaaltjes, de een gevuld met oude vieze snoepjes en de ander met losse euro’s. Hij had de capuchon van zijn versleten jas over zijn hoofd heen getrokken en duidelijk had hij het ook erg heet, aangezien zijn neus, tenen en wangen rood kleurde. Mijn moeder was ondertussen gestopt door de buurvrouw voor een babbeltje. Zij kwam ook net terug van de bakker. Terwijl ik de man naderde, kon ik niet stoppen met staren. Gevaarlijk? Hoezo gevaarlijk? En één van u? Wie is u? Nog voordat ik kon stoppen met staren, gaf hij mij een reactie. ‘Hé,’ zei hij enthousiast toen hij mij in het oog terugkeek.

‘Hé,’ zei ik enthousiast terug. Ik herinner mij dat ik nog wisselgeld van de bakker had die ik van mijn moeder mocht houden. Met mijn vettige vingertjes hield ik in mijn ene hand mijn kaasbroodje vast en met de ander wroette ik wat onhandig in mijn achterzak om wat centjes te pakken. Opeens voelde ik een groot lichaam tegen me aangeplakt, een warme adem in mijn nek en een stevige hand die in mijn arm kneep. Nog voordat ik de kans kreeg om de euro’s uit mijn achterzak te halen en in het schaaltje te gooien van de man, trok mijn moeder mij hard aan de arm en zei ze in een nogal boze toon: “Hé, hoe vaak moet ik je het nog zeggen?”, waarop we tegelijkertijd herhaalden “Niet met vreemden praten”.

Even later komen we aan op school. Ik doe mijn jas uit, pak mijn tas uit en geef mijn moeder een kus. “Tot vanmiddag lieverd, mama houdt van jou” hoor ik haar net nog zeggen voordat ik de klas binnen ren. Ik zie mijn beste vriendin Lema, een schattig meisje met lange vlechtjes met gekleurde kralen en diepe kuiltjes in haar wangen. Ze leek bedrukt, ik vroeg haar wat er was en ze vertelde. “De juf zei net tegen mij en Cassidy dat we eerder naar huis mochten gaan als we dat wilden. Ze denkt dat we ons vandaag misschien onprettig gaan voelen tijdens de lessen”. Vol verbazing vroeg ik haar waarom. “Omdat we het vandaag gaan hebben over donkere mensen. Ze zei dat het vandaag een soort speciale dag is, ik ben alleen vergeten wat”. Ik snap er niks van. Ik stap op de juf af. “Juf, mogen Lema en Cassidy gewoon naar huis toe straks?”, waarop zei sympathiek antwoorde. “Oh ja, ik was jou helemaal vergeten, jij mag dat straks ook, als je dat wil”. Ik ook? Maar ik had toch niks fout gedaan? Waarom ik ook? En waarom alleen wij drieën?

De ochtendbel ging. Voordat ik kon vragen waarom, werd ik door de juf teruggestuurd naar mijn tafel. We begonnen de dag door creatief bezig te zijn; door te kleuren. Ik had bedacht om een tekening van mijn familie te maken: mijn moeder, mijn vader en mijn twee oudere zussen. Ik begon met kleuren en al gauw kwam mijn tafelgenootje met een opmerking. “Hier heb je het bruine potlood voor je gezicht, armen en benen”.  Ik snapte het niet. Waarom bood hij mij dit aan? Ik kleurde mijzelf, en eigenlijk iedereen altijd steevast in met zalmroze. “Uh, nee dat hoeft niet hoor, ik gebruik deze”, vertel ik hem terwijl ik het zalmroze potlood omhooghoudt. Hij zei mij dat ik mezelf niet roze moest inkleuren, maar bruin. Ik vroeg hem waarom. “Heb je het jeugdjournaal vanochtend niet gezien? Roze is niet jouw kleur”, was zijn antwoord. Hij was ‘roze’. Ik was bruin. Wel lichtbruin, voegde hij toe, maar echt niet roze. Dat was de reden waarom ik volgens hem geen roze, om precies te zijn zalmroze, kleurpotlood kon gebruiken voor mijn huidskleur. Ik snapte niet zo goed wat hij bedoelde, want ik vond mezelf niet anders dan mijn klasgenootjes. Bijna alle andere jongens en meisjes in mijn klas waren roze, waarom zou ik af moeten wijken?

Zes uurtjes later en het was alweer bijna tijd om naar huis toe te gaan. Ik was vandaag erg in de war. Ik snapte het verhaal van de juf over donkere mensen niet en ook de opmerkingen van mijn klasgenootjes, verwarde mij. Waarom werden Lema, Cassidy en ik vandaag zo anders behandeld? Anders dan normaal, wij waren toch ook normaal? Mama kwam mij om drie uur ophalen. Toen ik haar in de gang op mij zag wachten, vloog ik haar letterlijk in de armen en gaf ik haar een knuffel. Zij lachte, “Heb je mij gemist lieverd?”, ik trok haar nog meer naar mij toe en bleef stil, “Nou, ik jou ook hoor, pak je tas en jas en dan gaan we.”

Op de terugweg naar huis vertelde ik aan mijn moeder wat er vandaag op school was gebeurd. Ik floepte alles eruit, tot in de details. “Niets van aantrekken”, zei ze, “Gewoon negeren”. Dus dat is wat ik deed. Ik vergat het en negeerde het. Eenmaal thuis aangekomen was ik het inderdaad al vergeten. Ik trok mijn jas uit en ging in de eetkamer mijn huiswerk maken. Niet veel later, kwam mijn vader thuis. “Hé schat, hoe was je dag vandaag?’. In één seconde keerde al mijn gedachtes terug en kon ik mij weer precies herinneren wat er vandaag was gebeurd en hoe mijn dag was. Dit keer kon ik het niet negeren en barste ik in tranen uit. Mijn ogen waren dicht, maar ik hoorde mijn moeder op de achtergrond van de keuken naar de eetkamer toe hollen. “Wat is er aan de hand? Wat is er gebeurd?”.

Het was 1 juli 2006, oftewel Keti Koti, de jaarlijks terugkerende Surinaamse feestdag ter viering van de afschaffing van de slavernij. Die dag was de eerste keer dat ik te maken kreeg met het feit dat ik ‘anders’ was, en het feit dat daar normaal over werd gedaan. Het was mijn eerste ‘racistische’ ervaring. Mijn juf, maar ook mijn klasgenootjes gaven mij het gevoel alsof ik er niet bij hoorde, terwijl ik hier zelf eigenlijk nooit onderscheid in had gemaakt. Thuis hadden we het nooit over kleur en racisme gehad. De situaties waarin we ons altijd in bevonden waren namelijk nooit racistisch en altijd normaal, of althans, dat dacht ik toentertijd. Onze directe omgeving was heel verdraagzaam en respectvol. Het voelde daarom ik ook heel raar toen ik mij voor de eerste keer bevond in zo een situatie.

Nu, jaren later, begrijp ik ook waarom de man die ik dagelijks zag op mijn loopje naar school een andere tekst op zijn bordje omhooghield, en deze ook met veel trots omhooghield. Hij wilde er zeker van zijn dat niemand hem en zijn intenties verkeerd begreep, vooral op die dag. Zijn “Hé” zat waarschijnlijk vol met enthousiasme, omdat hij een klein zwart meisje zag, die hem, een zwarte man, op deze dag een beetje aandacht en waardering wilde geven. Iets waarvoor 1 juli voorbestemd is. Dus naar die man, geen dank, ik deed het met liefde.

Over de auteur