Ik schaam me voor mijn rode hoofd, mijn overdreven harde adem, en mijn trillende benen. Met één kilometer op de teller wil het liefst deze sportschool zo snel mogelijk verlaten. Het blijft door mijn hoofd spoken, waar de f*ck ben ik aan begonnen?
Opnieuw probeer ik het. Sportschoenen aan, een zwarte sportlegging over mijn net te dikke billen, mijn donkerblonde haar in een staart, mijn nieuwe Apple Watch om mijn pols. De vierde training kan beginnen. Eerste stap naar buiten, de koude winterzon op mijn gezicht. Ik begin mijn benen te bewegen, ze schuren tegen elkaar aan. Om me heen zie ik een heel dun laagje ijs op de sloten, mensen wandelend met honden, rennende kinderen. En ik zie mezelf, een dik en onzeker lichaam die probeert te rennen. Want echt veel snelheid heb ik niet. Na tien minuten joggen merk ik weer de consequenties van mijn ongezonde levensstijl. Ik houd het geen kilometer vol. Woorden rennen door mijn hoofd; kan ik nog vluchten uit deze situatie?
Onzekerheid en eetbuien overheersen mijn leven sinds ik me kan herinneren. Ik ben te dik, maar dat weet ik. Dat weet iedereen, maar wat ik eraan doe? Helemaal niks, nooit gedaan ook. Ik snak naar een biertje op vrijdagmiddag en kan ultiem genieten van fastfood en slagroomtaart. Sporten is voor mij een mentale marteling en een confrontatie met mijn te zware lichaam. Mijn zachte, roze vetrollen belemmeren mijn sportieve bestaan, een conditie is heel ver te zoeken. Maar los gezien van mijn lichamelijke situatie houd ik van uitdagingen. Daarom begon mijn hart ook harder te kloppen toen een vriendin in januari voorstelde om met een vriendengroep in november een halve marathon te gaan rennen. Echt een uitdaging, dacht ik. Ik zou me volledig moeten overgeven, kilometers maken, motivatie krijgen. Mezelf één keer echt volledig uit mijn comfortzone trekken en overgeven aan hardlopen.
Ik ben geen openboek, vertel eigenlijk niemand over mijn gevoelens. Van mijn onzekerheid merkt dus bijna niemand iets. Ik ben dan ook de luidruchtigste in een gezelschap, heb een hele grote mond en beland niet graag in ongemakkelijke situaties. Wanneer ik iets zeg of wil dan lukt dat ook. Maar het rennen van een halve marathon maakt me benauwd, niemand weet van mijn onzekerheid en mijn ongemotiveerde gedachtes. Ik vertel iedereen juist dat dit gewoon gaat lukken. Een belofte is een belofte, ik moet over een paar maanden 21 kilometer kunnen rennen.
19 oktober, na een schooldag kom ik thuis. Sleutel in het slot, deur open. Ik kijk omlaag. Een brief van de Berenloop. De halve marathon die ik ga rennen. Een schrik moment gaat door mijn lichaam, het komt opeens heel dichtbij. Nog minder dan een maand schiet er door mijn hoofd, maar nog steeds is mijn conditie nog niet voldoende voor het rennen van een halve marathon. Met een trillende hand maak ik de brief open. Mijn startnummer trek ik uit de envelop. Een aantal uur later zit ik aan tafel met een vriendin. We drinken wijn en eten, zoals wel vaker, ongezond. Gestrest praat ik over het feit dat de wedstrijd op het Waddeneiland dichtbij komt. Op een zelfverzekerde manier vertel ik over mijn trainingsschema. ‘’Vrijdag moet ik weer gaan, vijf kilometer moet ik halen. Lachend kijkt mijn vriendin mij aan. Heb je ooit wel meer dan vijf kilometer gerend? Nee, beantwoord ik op een lichtelijke beschamende manier. Lean waar ben je aan begonnen? Zegt mijn vriendin met een grijns.’’ S ’avonds gieren de gevoelens door mijn lijf, dit gaat mij toch NEVER nooit lukken. Wie heeft ooit bedacht dat het rennen van een halve marathon leuk is? Met een gespannen gevoel val ik in slaap. De volgende dag doe ik wat meer research. Zo stel ik mezelf een beetje gerust. Een snelle berekening maakt dat ik er 3,5 uur over mag doen. Dat zijn 210 minuten, dat betekent ongeveer 10 minuten per kilometer. Dat moet haalbaar zijn.
Het is zo ver. De wind blaast als een malle door mijn dikke haar. Onder mij klotst een bruine zee tegen de zijkant van de enorme boot. De boot die mij brengt naar hetgeen waar ik al maanden tegen op kijk. De weersverwachting is nog grauwer dan ik had verwacht. Negentig procent kans op regen en harde wind, voelt als een ijskoude deken op Terschelling.
Een van de mooiste en zwaarste marathons van Nederland, zo is de Berenloop omschreven. Tijdens het eerste weekend van november staat het Waddeneiland in het teken van de marathons rennen. In totaal rennen er 3300 mensen de halve marathon op Terschelling. Waaronder ik, die niet eens, 5 kilometer kan rennen. Veel mensen vertoeven ook tijdens dit weekend een paar nachten op het geliefde eiland. Naast het rennen wordt er ook een grote hoeveelheid aan alcohol en lekker eten geconsumeerd.
We fietsen het uitgestrekte eiland over. Lachend praten we over koetjes en kalfjes. Ik kijk er naar uit als dit weekend voorbij is. Het voelt als een tentamen, waarvan je blij bent als je er niet meer over na hoeft te denken. Op een lichtelijk sarcastische manier maakt een vriend, die wel gemakkelijk 21 kilometer kan rennen, een opmerking. ‘’Als je slim bent snij je hier morgen af, dan skip je zo tien kilometer.’’ We fietsen verder en eindigen in de kroeg. De biertjes zorgen voor een heel lichtelijk zelfverzekerd gevoel.
De gezelligheid maakt me na een dag op het Waddeneiland voldaan. Ik lig in het hotelbed. Morgen is het zo ver. Ik verlang naar het eerste koude pilsje na de wedstrijd, de complimentjes en een dikke hamburger. Een zin blijft door mijn hoofd spoken; ‘’Als je slim bent dan snij je hier morgen af’’.
Om me heen duizenden mensen. Opgeheven hoofden, lachende maar zenuwachtige gezichten. Het regent, het is koud, ik sta als een ongetraind dik persoon tussen getrainde mensen. Ik omring mezelf met strakke billen, slanke rompen en scherpe kaaklijnen. Iets waar ik niet tussen hoor: waar de f*ck ben ik aan begonnen.
Het gaat beginnen, mijn benen starten met rennen. Ik concentreer me op mijn ademhaling en luister naar drum and bass door mijn Airpods. De eerste drie kilometer gaat me verbazingwekkend goed af. Ik moet door rennen in deze mensenmassa, stoppen is geen optie. ‘’Leanne zet hem op!!’’ hoor ik in mijn oor. Lachend steek ik mijn hand om hoog, dit geeft mij motivatie.
Na vier kilometer sta ik opeens op de plek, de plek waar we gister fietste, de plek waar een vriend mij vertelde dat ik hier kan afsnijden. Ik denk amper na, ik doe het gewoon. Ik stop, sta stil en kom op adem. Zie mijn te grote borsten op en neer gaan door dat ik buiten adem ben. Ik loop. Loop door tot ik weer tussen de rennende mensenmassa sta. Ik ren verder in de ijskou, denkend aan het eind van deze nachtmerrie. Tot dat na weer vier kilometer opeens over de finishlijn ren. Het besef komt binnen: ik heb afgesneden. Lachend en helemaal doorweekt breng ik het langverwachte biertje naar mijn door de regen bedruppelde gezicht.
12,8 kilometer heb ik gerend. 8,2 kilometer heb ik afgesneden. Binnen de twee uur ben ik binnen. Iedereen weet dat ik heb afgesneden, ik maak er geen geheim van. Maar eerlijk gezegd maakt het me niks uit. Het is voorbij. De aansluitende avond bestaat uit bier en hamburgers. Precies waar ik naar snak en gelukkig van word.