Jong en onbezonnen

Jong en onbezonnen

Met een krachtige wind in de zeilen varen ze terug naar de Erik-Willem. Een glimlach verschijnt op het gezicht van Joost, hij begint te begrijpen dat wat er is gebeurd niet zomaar nog een keer gaat gebeuren. “We kruisen nog twee keer op en dan moeten we er wel zijn”, Justin heeft er genoeg van gehad. Zijn verkrampte handen kunnen nog maar net de fok vasthouden. Enzo houdt de lelievlet met al zijn kunnen nog in het gareel, “laten we het goed afsluiten” en met de laatste kracht die hij heeft, geeft hij nog maar eens een ruk aan de helmstok. De vlet helt naar binnen en schept emmers met water. Joost ziet inmiddels de witte boeg van de Erik-Willem opduiken tussen het riet, “we zijn weer thuis”.

De Wilde Vaart van Scouting Burgemeester van Haaren is dit jaar op kamp op het Veerse meer. Een geweldige locatie voor een groep jongeren van 15 tot 18 jaar, het dorp in de buurt, een heerlijke plas water voor de deur en geen ziel die naar je omkijkt. De jongere tak van de scoutinggroep, de zeeverkenners, liggen een stuk terug op het meer. Vlakbij de sluis zijn ze met hun wachtschip de Alewijn voor anker gegaan om daar een aantal dagen te overnachten.

Na drie dagen in de zon lonkt een avontuur bij de drie jonge Wilde Vaarders. “Vanavond is het EK voetbal en dat wil ik eigenlijk wel zien” zegt Enzo. “Het is Frankrijk tegen Portugal, we kunnen kijken op de Alewijn, daar hebben ze een televisie meegenomen”. Joost slaakt een zucht “en hoe had je daar dan naartoe willen gaan?” “We nemen gewoon de vlet, met deze wind zijn we er binnen 3 uurtjes. Er waait een wind vanuit het zuidwesten, beter dan dit gaat het niet worden”. Joost en Enzo maken zich klaar om de vlet op te tuigen, “Meer dan een truitje gaan we niet nodig hebben toch?” Enzo vindt het onzin “Ik trek eerder alles uit dan dat ik met dit weer een trui aan doe, mij niet gezien.” Joost stopt de trui toch maar in de bakskist. Van een meter of vijf mikt Justin, die net aan komt lopen, een sixpack bier in dezelfde bakskist als Joost zijn trui stopt. “Jullie gaan op pad zonder mij én zonder biertjes, twee dingen gaan hier goed mis!” roept Justin. “Heb jij al tegen Falco gezegd dat we gaan?” vraagt Joost aan Enzo. “Falco we gaan!”. Vanuit de Erik-Willem, een oude reddingsloep verbouwd tot ‘klein wachtschip’, klinkt onder luid gestommel “ja is goed hoor, we zien jullie wel weer en doe voorzichtig, het water is nat.”

De wind waait als verwacht, hard, veel harder dan de eerdere dagen dat er gezeild is. Door het zoute water en de felle brandende zon is het nog flink bikkelen in de stalen lelievlet. De enige schaduw die er is verschuilt zich achter het grootzeil richting het voordek, waar maar voor één iemand plek is. In een hoog tempo zeilen de drie het broeierige Veerse meer over.

“Dit meen je niet, hoe kan je nou niet scoren met een kans als deze!” Enzo raakt steeds meer verweven in de wedstrijd, het staat nu toch al 100 minuten nul tegen nul.. Vijfentwintig paar ogen zijn niet meer van het kleine scherm af te houden. “JAAA!! één tegen nul voor Portugal” klinkt het uit de luidsprekers. De scheids fluit af, Portugal is Europees kampioen. “Hier had ik niet voor hoeven komen, wat een trieste wedstrijd. Kom we gaan naar de EW, het is al donker” zegt Joost.

Er hangt een gure wind in de lucht op het moment van wegzeilen. Niet meer dan een zwarte vlakte is te zien op het water. Je hoort enkel nog de golven klotsen tegen de boeg en de wind met een hoge toon suizen langs de stalen zijstagen van de vlet. “Die wind is niet gedraaid hè” zegt Justin. Joost wil graag gaan, op dit tempo komen ze pas tegen drieën aan bij de Erik-Willem.

Met alleen nog het toplicht van de Alewijn in zicht stellen de drie Wilde Vaarders vast dat met deze wind bijna onmogelijk gezeild kan worden. “Met elke slag die we maken worden we weer minstens zo ver teruggeduwd als dat we hebben opgekruist. Maar ik ga niet terug naar de Alewijn” zegt Justin stellig. Er ontstaat een gespannen sfeer in de zes meter lange zeilboot. Lichtelijk geïrriteerd draait Joost zich om naar Justin “Het is nu twee uur ‘s nachts, we gaan of naar die jachthaven verderop, daar komen we nog wel. Of terug naar de Alewijn.” Er wordt gekozen voor het eerste, met in gedachten een rustige plek om te overnachten. De wind moet eerst gaan liggen om terug naar de Erik-Willem te kunnen zeilen.

“Het is tijd voor dat biertje heren van het goede leven” Justin raakt al enthousiast bij de gedachte. Ondertussen wordt het zeil door Enzo en Joost los gemaakt, het kippenvel staat inmiddels op de armen. “Een provisorische deken is al meer dan geen” zegt Enzo. Naast elkaar en voet aan voet gaan de jongens liggen. Het is koud geworden. De broeierige zon van vanmiddag is al enige uurtjes weg.

Klappertandend en rillend als een ijsbeer zonder vacht wordt Joost wakker. “Dit is echt niet te doen, ik moet m’n trui hebben. Waar heb ik die gelaten?” De schemering begint door de ogen van het zeil te schijnen. Het was een korte nacht. “We gaan het maar weer eens proberen, wie wil er koffie?” Justin staat met een flinke grijns op de krakende steiger, “ik heb koffie gehaald bij het gebouwtje verderop, daar waren vannacht nog mensen. Enzo en ik hebben daar nog gekletst toen we naar de WC gingen.” Er wordt koers gemaakt richting de Erik-Willem, het is nog een flink stuk.

“We moeten de kant in, zo kunnen we echt niet verder!” De vermoeide kop van Justin spreekt boekdelen, de paniek slaat toe. De wind is sinds het uitvaren bij de jachthaven alleen maar toegenomen. Met man en macht moet de vlet in koers gehouden worden om niet om te slaan. Golven van een meter slaan over de boeg heen, “De vlonders komen onder water te staan” roept Joost lichtelijk in paniek. “Ik kan toch niet zomaar de keien van de dijk opvaren, we komen er met deze wind dan ook niet meer uit” Enzo’s armspieren staan strak van de inspanning, een enkel stroompje bloed loopt langs de grootschoot de kuip in. Zijn hand is gaan bloeden van het trekken aan de lijn. Joost roept, inmiddels met zijn enkels in het water, “Je doet het maar, dat zien we later wel weer. Nu eerst die kant in!”

De telefoon gaat over, het is Falco. “Waar zijn jullie in hemelsnaam, ik heb Freddy gesproken en die heeft jullie van de Alewijn richting huis gestuurd. Wat is er tussen de Alewijn en nu precies gebeurd?” Met de wind die inmiddels is opgestoken naar windkracht acht is er geen beginnen aan terug te zeilen. Gefrustreerd vraagt Enzo “kan je ons niet ophalen met de EW, we komen hier op dit moment niet weg. We zitten vast.” “Dan heb ik slecht nieuws gasten, de motor is in de soep gedraaid en we kunnen het niet direct repareren. Jullie moeten het even zelf oplossen.” Dit was niet het juiste antwoord wat werd verwacht door de gestrande jongens, de hoge moed zakt weg in de met water doorlopen schoenen. De vlet kraakt inmiddels aan alle kanten, ze liggen al twee uur op de keien te kletteren zonder een uitzicht op verandering van de situatie. Joost zit stilletjes op het voordek, het reddingsvest waar hij al ruim een uur mee heeft staan zwaaien naar enkele schepen ligt er futloos bij. De hele vlet ligt er futloos bij.

De wind ebt weg, er slaat een kalmte over de zeilboot die er in uren niet is geweest. Het is een werkschip vol met dixies en een tractor, een raar verschijnsel op het eerste gezicht. “Wat komen zij hier nou weer doen?” Justin kijkt verbaast op. Vanaf het schip wordt gebaart, steeds wilder gebaart. “Ze willen dat we daar heen komen jôh” Enzo schiet omhoog. Door de windblokkade is de vlet in staat richting het schip te komen.

Er klinkt hard gelach vanuit de stuurhut, een grote ietwat bolle man komt naar buiten zetten. Langzaam komt hij de trap naar benden lopen. Aan dek kijkt hij goed naar de drie jongens, ze worden van top tot teen geobserveerd. “Dat is ambitieus, met zo’n rotbootje het water op, je zou zeggen dat je niet goed bij je hoofd bent”. Beduusd en met een rood aangelopen kop vertellen de vermoeide ‘vondelingen’ dat het niet helemaal volgens plan is verlopen. “Ga alsjeblieft zitten in het ruim, en neem een bak koffie. Het ziet ernaar uit dat je die nodig hebt.” De stuurman knoopt de vlet achter het schip en vervolgd zijn route naar zijn posten. Kees een collega van de stuurman vraagt naar de leeftijd va de jongens, “we zijn vijftien” antwoord Justin. “Ik hoor het al, jong en onbezonnen” Kees schenkt lachend de koppen koffie in.

Over de auteur

Joost Meily

Ik ben een gedreven student die alles wil weten van natuur en wetenschap. Ik maak graag verhalen over de Nederlandse natuur en nieuwe ideeën voor innoverende projecten. Ook geschiedenis en verdiepende research houden mij niet tegen een mooi verhaal te maken. Bij elk verhaal dat ik heb gemaakt wil ik iets nieuws hebben geleerd, gewoonweg opzoeken is voor mij niet voldoende.