Nog ééntje

Nog ééntje

Bewegingsloos ligt hij op de grond. Van de man die hij ooit was, is weinig meer over. Alleen zijn naam en uiterlijk laten aan de buitenwereld weten dat dit Piet Noens is, man van zijn vrouw en vader van zijn vier kinderen. Sinds hij er één van de vier is verloren, is de zelfdestructie van hem begonnen en nooit meer stopgezet, tot nu, op de koude grond van zijn slaapkamer.

Het is kerstavond 1970. De hele familie zit een hele avond te genieten van verhalen over vroeger en het kerstdiner dat de ouders met zijn tweeën hebben klaargemaakt. Het is een klein huis waar de familie kerst viert, klein met een grote familie. Het laatste familielid is er begin dit jaar aan toegevoegd, Evelien. De grootte van het huis doet er echter niet toe, de kerstgeest verandert de ruimte namelijk in een grote, ruime kamer, vol met geuren en kleuren van zaligheid, samen zijn en gezelligheid. Iedereen is bij elkaar en geniet daarvan. De familie proost met z’n allen op de gezondheid van elkaar. De kinderen met ranja, de ouders met een glaasje wijn. “Vooruit, nog ééntje dan,” lacht Piet terwijl hij het glas aan zijn lippen zet.

De uren gezelligheid verstrijken, samen met de verschillende gangen, ranja en wijn. “Ik neem nog een pilsje”, zegt Piet, terwijl hij opstaat van tafel, “nog ééntje, omdat het kerst is.” Hij loopt naar de kelder en pakt het flesje bier dat de hele avond al open staat. Hij heeft hier elke keer wanneer hij de kelder in ging een paar slokken van genomen, voordat hij weer terug naar boven keerde. Hij kiept het laatste beetje zijn keelgat in en pakt een vol flesje om mee terug te nemen naar de kamer vol gezelligheid.

Het was een zwaarbewolkte dag, 9 april 1986, maar de wolken die over Nederland dreven, waren niks vergeleken met de grote, donkere wolk vol verdriet die over het huis van familie Noens hing. Elles, het derde kind, was die dag overleden. Ze had een zeldzame hartafwijking. De familie had altijd al geweten dat ze erg kwetsbaar was en ze eerder afscheid van haar zouden moeten nemen dan ze ooit zouden willen, maar toch kwam haar dood als een onverwachte klap in het gezicht.

Het voelt zo onwerkelijk om nu op de begraafplaats te staan, kijkend naar haar laatste rustplaats. Een maand geleden zat de familie nog lachend aan tafel, nu is er een oorverdovende stilte waar het gelach van Elles zou moeten klinken. Het mag dan wel april zijn, maar vandaag is net zo grauw en koud als de dag van Elles haar overlijden. Aan het eind van de dienst valt er zelfs sneeuw op de menigte. Het is dan wel niet veel, maar het is er toch daadwerkelijk. Ook op het graf van Elles vallen de witte vlokken. Alsof het een witte deken is die haar langzaam, vlok na vlok, instopt op haar laatste rustplek.

Terug thuis van de dienst zit de familie Noens samen thuis. Piet heeft ondertussen zijn zesde bier van de dag al binnen, tenminste, zo lijkt het. Tijdens de wisseling van ieder biertje, heeft hij in de kelder steeds nóg een fles leeggedronken. De alcohol werkt verdovend. De pijn van het verlies van zijn dochter zal nooit weggaan, maar door het drinken kan hij zijn hoofd leegmaken, even weg zijn van zijn gedachten, weg van de pijn.

Ondertussen is het aantal glazen alcohol dat Piet per dag consumeert al ver boven de drie. Specialist in verslavingszorg, Brijder, stelt dat iemand wordt gezien als alcoholist wanneer diegene meer dan veertien glazen per week drinkt. Piet is deze grens al een lange tijd geleden overschreden. Anderhalf jaar na de dood van zijn dochter Elles heeft hij geprobeerd om door middel van therapie zijn verslaving tegen te gaan, hij heeft zelfs Antabus geslikt, pillen waarop het niet mogelijk zou moeten kunnen zijn om te drinken, maar toch deed hij het. Zo sterk is het. Hij kán gewoon niet zonder. Zelfs wetende dat zijn eigen kinderen boos op hem zijn kan hij niet ophouden, het doet hem pijn. Pijn die hij kan wegdrinken.

Piet zit in de keuken, met een pils aan zijn mond. Zijn vrouw is de afwas aan het doen. Het gerinkel van huissleutels bij de voordeur doet beiden opkijken, geschrokken, als een antilope die zijn oren spitst, zoekend naar een roofdier dat in de bosjes schuilt. Ze kijken elkaar aan en denken hetzelfde, “Er zou toch niemand thuiskomen vandaag?” Het geluid van de sleutel die het slot omdraait werkt als een startschot op een groep hardlopers dat een wereldrecord wil verbreken. Piet geeft het ingeschonken glas aan zijn vrouw, alsof het een estafettestok is, waarop zij deze zo snel als ze kan een keukenkastje in zet. Piet kijkt naar de grond en ziet dat er een plasje bier ligt, dat in alle haast het flesje uit is gelanceerd. Naast zijn voet ligt een vaatdoek. Langzaam probeert hij met zijn voet de verboden drank op de vloer met de doek op te vegen. Hun jongste dochter komt de keuken binnen. “Hoi, ik dacht ik kom eens onaangekondigd langs”, zegt ze tegen haar ouders, die zich zo natuurlijk mogelijk proberen te gedragen. Piet beweegt de doek in cirkels over de plas bier, hopend dat ze niet merkt dat er iets niet klopt, om het nog maar niet te hebben over hoe bang hij is dat ze in het keukenkastje kijkt.

Hoe onopvallend ze ook dachten te zijn, Evelien heeft door dat haar ouders zich apart gedragen. Wat precies was op het eerste gezicht niet duidelijk, totdat ze haar vader de vloer zag dweilen met zijn voet. Direct schiet ze naar het keukenkastje waar de plas het meest dichtbij ligt, zwaait hem open, en daar ziet ze hem staan. Een vol glas bier, schuimkraag en alles. De voet van Piet stopt met dweilen nadat zijn dochter opkijkt. Hij durft geen oogcontact meer te maken wanneer ze woedend uit elkaar knapt. “Denken jullie nu echt dat ik zo achterlijk ben?”, ze loopt richting de gang, “denken jullie nou echt dat ik zoiets niet ga merken? Dat ik zo makkelijk voor de gek te houden ben dat pa niet drinkt?” Ze loopt boos de trap op, maar niemand maakt aanstalten om achter haar aan te gaan. Piet kijkt naar het keukenkastje. De doek waar zijn voet nog op rust schopt hij weg, waarna hij opstaat en het kastje opent. Nu zijn dochter al weet dat hij dit biertje aan het drinken is, kan hij ‘m net zo goed opmaken. Samen met het glas zet hij zich weer neer aan de keukentafel.

De rode Renault van Piet staat geparkeerd bij het winkelcentrum in Hulst. Hij heeft geen idee hoe hij hier is gekomen. Hij weet alleen dat hij hier moest zijn, maar waarom? Ook dat weet hij niet. Hij hijst zichzelf zijn auto uit. Natuurlijk heeft hij weer gedronken, het moest wel, zijn lichaam riep om de stoffen die het lichaam niet meer had binnengekregen, en alleen de alcohol kon geven. Het is dan wel niet verantwoord, laat staan verstandig, om dan alsnog achter het stuur te kruipen, maar goed, hij is er nu,. Dan kan hij net zo goed gaan doen wat hij hier moest doen. Maar wat was dat ook alweer? Zwalkend loopt hij het winkelcentrum binnen. Hij is niet alleen in het winkelcentrum. De mensen die hij met winkeltassen rond ziet zwermen als een kolonie mieren die op tijd terug moet zijn bij de koningin, loopt nog wel met een boog om hem heen. Door de menigte heen ziet hij één figuur langzaam naar hem toe lopen. Op het eerste gezicht heeft hij niet door wie het is, maar wanneer deze wat dichterbij komt, ziet hij het: zijn dochter Evelien.

“Pap! Wat doe jij hier?”

Shit, nu moet hij vertellen waarom hij hier is, maar hij weet het zelf niet eens meer.

“Ik, uh, mijn haar, ik… ik moest hier zijn voor mijn haar.”

“Je haar?”, Evelien kijkt bedenkelijk, “hoe ben je hier gekomen?”

“Huuh, de auto, ik…”

“De auto?!”, het volume van haar stem zorgt ervoor dat hij zijn evenwicht verliest, “oh, geef je sleutels maar, dan haal ik de auto wel alvast.”

Hij overhandigt de sleutels aan zijn dochter. Samen lopen ze naar zijn auto.

De rit, deze keer zit Piet in de bijrijdersstoel, is stil. Evelien is boos, dat merkt hij zonder dat ze een woord hoeft te zeggen. Hoe kon ze ook niet boos zijn? Ze heeft al zo vaak gezegd dat ze niet wil dat hij drinkt en toch doet hij het. Hij schaamt zich, maar weet ook meteen hoe hij die schaamte gaat laten doen verdwijnen.

De familie viert vandaag feest, een verjaardag, maar Piet mag er niet bij zijn. Hij was verteld dat hij niet binnen mocht komen als hij nog maar één glas zou drinken. En dat heeft hij gedaan. Iedereen is op het feest, behalve hij. Zijn vrouw heeft ook genoeg gehad en heeft een scheidingsproces in werking gezet. Over een week zijn ze officieel geen echtgenoten meer.

Deze wervelstorm van negativiteit raast door het hoofd van Piet terwijl hij op de bank in de woonkamer het ene fles Duvel na het andere aan zijn lippen zet. Alles draait. Hij voelt zich ongelukkig. Hij wil naar bed, zijn ogen sluiten, alle boosheid op hem vergeten. Hij loopt de trap op, althans, lopen is een groot woord. Hij zwalkt heen en weer, maar komt uiteindelijk bovenaan de trap te staan. Hij stapt, nee, valt zijn kamer binnen, probeert kruipend zijn bed te bereiken, maar is te gedesoriënteerd door de drank. Zijn hoofd wordt zwaar en zijn ogen sluiten, vanbinnen voelt hij een opkomende hitte naar boven komen.

Nu ligt hij daar, bewegingsloos. Zijn hoofd in een plas overgeefsel. Na het feest was zijn vrouw thuisgekomen en heeft hem gevonden, meteen daarna heeft ze haar dochter gebeld. De niet-bestaande reactie die de hand die in zijn schouder kneep uitlokte, afwachtend op een teken van leven, bevestigde dat het leven van Piet Noens deze avond, op deze plek tot een einde is gekomen.

Over de auteur