De situatie in Iran is er niet beter op geworden sinds de revolutie in 1979. Een aantal jaren later vlucht Asieh Aziziam uit Iran naar Nederland, omdat ze is aangesloten bij een politieke beweging waartegen het nieuwe regime een fatwa uitspreekt: iedereen die een lid van de partij vindt, mag diegene aangeven of doden en doen wat hij wil met hun bezittingen. Nu, ruim dertig jaar later, vertelt ze haar verhaal.
“Ze is dood”, fluistert de smokkelaar met grote ogen, terwijl hij naar mijn roerloze lichaam op de grond kijkt. Zijn stem trilt van angst, alsof hij niet kan bevatten dat ik, een vrouw die nog geen uur geleden liep, nu levenloos voor hem lig.
Een andere vluchteling komt dichterbij, knielt naast me neer en schudt voorzichtig aan mijn schouder. “Asieh, wakker worden!” roept ze zachtjes, bijna smekend. De groep verzamelt zich om me heen, hun gezichten vaag zichtbaar in het maanlicht, ogen vol bezorgdheid. Langzaam word ik wakker. Eerst zie ik vaag de silhouetten, en dan de verbaasde uitdrukkingen om me heen. Hun gezichten laten een mengeling van opluchting en ongeloof zien, wanneer ze zich realiseren dat ik niet dood ben, maar simpelweg met mijn ogen open slaap.
Een golf van gelach breekt los, de spanning verdwijnt als sneeuw voor de zon. Een van de smokkelaars, nog steeds knielend naast me, schudt zijn hoofd en begint zelf te lachen. “We dachten echt dat we je kwijt waren!” zegt hij, terwijl de anderen om hem heen instemmend knikken en nog na grinniken. Ik sluit mijn ogen opnieuw, maar deze keer met een glimlach.
Onrust
In de hoofdstad, Teheran, waar ik als jong meisje naartoe verhuis, voelt alles enorm. De straten lijken oneindig, de gebouwen torenen boven me uit alsof ze een andere wereld vertegenwoordigen dan het platteland waar ik ben geboren. De geluiden van de markten, het geroezemoes van de mensen, alles is intens. Maar het is vooral het gevoel van onrust dat me bijblijft—een gevoel dat alleen maar erger wordt terwijl ik opgroei.
Als tiener volg ik onderwijs aan een middelbare school. Vlak na de revolutie, op mijn zestiende, is er een korte periode van relatieve vrijheid op de universiteiten. Ik krijg les over filosofie van een van de revolutionaire leiders van Iran, en mijn blik op de wereld verandert. Hij vertelt over Perzische studenten van 150 jaar geleden, die geïnspireerd werden door de Franse Revolutie. Ze wilden destijds een constitutionele monarchie in Iran: meer rechten voor de burger. Maar mijn idealen gaan verder: ik droom van een democratische republiek, van eerlijkheid, van vrijheid.
Maar die vrijheid na de revolutie droogt na twee jaar op. Op mijn achttiende, tijdens een protest, word ik opgepakt—niet om wat ik doe, maar om wat ik geloof. We staan zij aan zij, roepend om gerechtigheid, als mannen in uniform ons omsingelen. Een ijzige hand grijpt mijn arm, en binnen een oogwenk word ik meegesleurd, richting de gevangenis. Tijdens een protestactie werden we zomaar van straat gevist. De Evin-gevangenis, berucht om de wreedheden die er plaatsvinden, word mijn nieuwe realiteit. We zitten daar opgesloten, in donkere cellen, met tientallen vrouwen opgestapeld in een ruimte die nauwelijks genoeg lucht toelaat. We slapen om de beurt, dicht tegen elkaar aan, alsof zelfs onze ademhaling ruimte moet delen.
De wereld was mijn oester
Wanneer ik uiteindelijk vrijkom, is het duidelijk: mijn leven in Iran, zoals ik het ken, is voorbij. Als ex-gevangene heb ik geen plaats meer in de maatschappij. Ik haal de toelating van de universiteit van Teheran wel, en mag natuurkunde studeren, maar daarvoor moet eerst een aantal vragen beantwoorden in de Evin-gevangenis.—Dat risico neem ik niet. Ik wil niet meer vastzitten. De keuze sloopt me. Nog geen twee jaar hiervoor was de wereld mijn oester en had ik alles wat mijn hart begeerde: De Sjah was afgezet, ik was een goeie student, mijn toekomst was rooskleurig. Nu is alles anders. Mijn kansen op onderwijs, op een toekomst in de wetenschap, zijn verkeken. De situatie verslechterd alleen maar meer. Er wordt zelfs een fatwa uitgesproken tegen de politieke beweging waarbij ik ben aangesloten.
Dat is de druppel. Ik en mijn man kiezen ervoor te vluchten. Het is geen gemakkelijke beslissing, maar we weten dat er geen andere uitweg is.
Vlucht
De tocht door de bergen naar Pakistan is gevaarlijk. Smokkelaars beloven ons ezels, maar we lopen uren voordat we ze eindelijk zien. De schoenen van een andere vluchteling zijn helemaal kapot als we aankomen bij de ezels. Het is nacht, en de lucht is stil en zwaar. Ze staan als donkere schimmen in een groot open veld.
In mijn jeugd vroegen de boeren in het dorp altijd of we op de ezels mochten rijden. Ik herinner me daar, op dat open veld, hoe ik als kind tevergeefs probeerde op een ezel te blijven zitten. Maar nu is het anders. Dit is geen spel meer.
Terwijl we verder trekken door de verraderlijke bergen, verschijnt in de verte een patrouillewagen. De felle lichtbundel snijdt door de duisternis en zorgt ervoor dat iedereen stokt in zijn bewegingen.
“Daar… daar zijn ze”, fluistert een man achter me, zijn adem zwaar van de angst. “We moeten het dal in, nu”.
Mijn hart bonst in mijn keel. Ik kijk naar de rest van de groep, die haastig naar het dal beweegt. Ze glijden en struikelen over de rotsen.
“Ik kan dit niet”, fluister ik terwijl ik mezelf probeer recht te houden. “Ik weet niet hoe ik op dit beest moet blijven zitten.”
“Blijf zitten, Asieh”, zegt de smokkelaar zonder om te kijken. “Als je nu afstapt, breng je ons allemaal in gevaar.”
De woorden raken me als een klap in mijn gezicht. Ik knik zwijgend, probeer mijn ademhaling onder controle te krijgen en focus me op de teugels. Elke stap die de ezel zet, voelt alsof ik elk moment kan vallen.
Ik voel een brok in mijn keel. “Ik doe mijn best”, antwoord ik zachtjes, mijn stem nauwelijks hoorbaar in de donkere stilte van de nacht.
Op de rug van die ezel, in die koude, donkere nacht, leer ik opnieuw wat het betekent om te overleven.
Integratie
De eerste maanden in Nederland voelt alles hier vreemd en onvoorspelbaar. De dag dat we voor het eerst worden aangehouden op straat, bijvoorbeeld—een routinecontrole, zou later blijken. Maar op dat moment versnelt mijn adem, mijn hand knijpt de hand van mijn man vast. Onze woorden klinken scherp, mijn stem heeft een rand van wanhoop: “Waarom houden jullie ons aan? Wat willen jullie van ons?”
De agenten trekken hun wenkbrauwen op, hun blikken verbaasd, bijna onschuldig. Ze spreken rustig, alsof ze ons willen kalmeren, maar voor ons voelt het alsof we tegen schimmen uit een nachtmerrie praten. De herinnering aan de politie in Iran zit diep; de angst en het wantrouwen geven alles in Nederland dezelfde schaduw. Het duurt lang voordat we begrijpen dat ze hier niet tegenover ons staan, maar naast ons.
Langzaam wordt duidelijk dat ik hier zonder angst kan lopen, zelfs ‘s nachts. Als ik voor het eerst tijdens Koninginnenacht door de straten van Amsterdam loop, overvalt het me. Overal schalt muziek, mensen lachen en laten zich meevoeren op de golven van het feest. De geur van bier en rook hangt in de lucht, en terwijl ik om me heen kijk, voel ik hoe de paniek uit mijn borst zakt. Er is geen dreiging. Niemand kijkt achterdochtig over zijn schouder, niemand verwacht op elk moment opgepakt te worden. Ik merk hoe mijn schouders zich ontspannen, hoe de geluiden in me opgaan. Het contrast met Iran is verblindend.
Toch betekent integreren meer dan alleen het overwinnen van angst. Het is jezelf steeds weer afvragen wat je wilt bewaren uit je eigen cultuur en wat je wilt omarmen uit de Nederlandse. Ik zie hoe Iraniërs hier soms harder vasthouden aan tradities dan ooit tevoren, alsof hun overtuigingen de enige houvast zijn die ze nog hebben. Maar ik en mijn man maken telkens opnieuw keuzes: alles wat goed voelt in de Nederlandse cultuur omarmen we, en wat niet goed voelt, laten we los.
Na al die jaren heb ik nu rust gevonden, hier met mijn gezin en mijn dochters. En toch, soms, wanneer de Nederlandse nachten stil zijn, komen de herinneringen terug. Dan zit ik weer op die ezel in de bergen. Die beelden, die stemmen, houden me verbonden met Iran, met de strijd voor vrouwenrechten en de misdaden van het huidige regime. Maar ze maken me ook dankbaar voor alles wat ik nu heb.