“Ik had zijn dochter kunnen zijn”

“Ik had zijn dochter kunnen zijn”

De klok tikt de uren weg en buiten springen de lantaarnpalen al aan. Het aantal klanten vermindert met het uur. Elke keer als er een klant naar binnen loopt glipt er een koude vlaag door de deur. De regen daalt neer op de mat, en elke nieuwe klant laat hem nog drassiger achter dan de vorige. Voor de vierde keer staat de man met zijn witte jas op zijn arm rustend bij mijn kassa. Na een kort gesprek met mijn collega, over het weer en de prijzen van een pakje sigaretten, wendt hij zich naar mij toe. “pakje Lucky strike van 7,20 alsjeblieft”. Een man van middelbare leeftijd gok ik, aangezien we het wel eens over zijn dochter gehad hebben. In zijn rechter hand een flesje babyolie, “Die moet ik bij de andere kassa afrekenen he?”. Zonder dat hij een antwoord wacht loopt hij in een snelle pas naar de kassa. Niet gehaast, maar onhandig. Ik kijk hem toe hij terwijl hij met moeite het flesje babyolie probeert te scannen bij de kassa. “Hij is hier vanavond wel vaak geweest he” hoor ik mijn collega zeggen. Ik merk dat ik een excuus probeer te verzinnen waarom iemand dat zou doen, “hij houdt vast van een gesprekje” antwoord ik. Hij ziet dat ik kijk en ik hoor hem op een iets te luide toon zeggen “ik ga me lekker insmeren”, ik moet lachen alhoewel het meer een gedwongen lach is dan een gemeende. Het is muisstil in de winkel, het enige wat je hoort is de verwarming die in deze tijd van het jaar overuren draait. Ik voel ik me bijna verplicht om een reactie te geven: “Nou veel succes daarmee” glipt voordat ik er over na kan denken uit mijn mond. Hij ontbloot zijn tanden, en ik hoor een bescheiden grinnik, hij scheurt snel de bon uit de kassa om op een slungelige manier de winkel te verlaten. Het enige dat van hem achterblijft is de bon die net de prullenbak heeft gemist en geesteloos dichter naar de vloer dwarrelt. “Jullie moeten weer is gaan vegen hoor”, een oudere dame, een van velen die vaak beter weten hoe ik mijn werk moet doen. Gelijk heeft ze wel. In mijn ooghoek vang ik een glimp op van de klok. 

 

Enkele minuten later sluiten we de winkel, de sleutel van mijn fiets bijtend in mijn broekzak. Mijn gedachten allang weer thuis op de bank. Samen met mijn collega slenteren we samen verslagen naar de fietsen. Ik zet de sleutel in het contact en zie verderop een schim aan de overkant van de weg staan. Verblind door het licht, van de lantaarnpaal, herken ik de schim niet en besteed ik er niet al te veel aandacht aan. We kletsen nog wat na over de werkdag, en bij elke slag die mijn sleutel maakt zie ik de schim dichterbij komen. Ik draai me om en zie dat het de man van het Lucky strike pakje is. De jas die eerder alleen als decoratie gelde heeft hij nu aan en de rits is tot de laatste schakel gesloten. Hij stopt met lopen wanneer hij zich onder de lantaarnpaal bevindt. De rook van de sigaretten ontsnapt van zijn lippen. Mijn collega kijkt bezorgt mijn kant op, er ontstaat een frons op haar gezicht en iets wat te luid vraagt ze naar mijn avond. Ik geef antwoord en we blijven nog een tijdje buiten staan, mijn fiets al klaar voor vertrek. Tijdens ons gesprek houdt de man ons nauwlettend in de gaten. Een gevoel van ongemak waait tegen me aan, mijn collega wetend dat onze gespreksstof na een lange dag werken ook een keer opraakt, wenst me veel plezier voor de rest van de avond. Het moment dat ze op haar fiets wil stappen bedenkt ze zich, ze loopt zelfverzekerd naar me toe geeft me een knuffel en fluistert “app even als je thuis bent”. Langzaam zie ik haar achter lamp in de leegte verdwijnen. 

 

Het moment dat ik op de fiets wil stappen, spreekt de man mij aan “Ik heb je wel vaker zien werken maar ik weet eigenlijk niet wat je naam is”. Hij wijst naar het logo op mijn overhemd waar normaal een naamkaartje hoort te hangen. Het naamkaartje dat ik bewust niet meer draag, nadat een klant mij een berichtje had gestuurd op Facebook. “Emma” antwoord ik kortaf, terwijl ik heel goed weet dat dat niet mijn naam is. “Emma, ik vind je leuk”. Mijn hartslag klimt omhoog, ik bedenk me heel gauw dat dit ook aardig bedoeld kan zijn om mezelf te kalmeren, terwijl ik een stap naar achter zet zeg ik “oh oke”. “Misschien kunnen we elkaar wel lekker insmeren.” Zegt hij terwijl hij een stap dichterbij neemt. Ik verstijf, er komt nauwelijks nog geluid uit me en ik kan mijn gezicht niet meer voor me houden. Misschien kijk ik geschrokken of verafschuwt want de man reageert gelijk. “Heb ik het verkeerd opgevat” hoor ik zachtjes door al mijn gedachten heen en het enige waar ik over nadenk is hoe ik hier het beste weg kan. “ja” is het enige geluid dat ik nog uit mij kan krijgen. Ik wordt aangevallen door een gevoel van boosheid, en krijg rillingen over mijn gehele lichaam. “Wil je het hier met niemand over hebben?” vraagt hij aan me. Voordat ik het weet ga ik akkoord met wat hij zegt, mijn gedachtes allang niet meer in mijn eigen hoofd. Ik kijk dwars door hem heen aangezien ik geen seconden langer naar de man wil kijken. Zijn hand komt dichterbij, en ik zet nog een extra stap naar achter. Zo snel als ik kan spring ik op mijn fiets, elke 5 meter die ik voorbij ga kijk ik over mijn schouder. Mijn hart klopt in mijn keel, en mijn longen branden mijn borstkas uit terwijl ik over de weg vlieg. 

 

Hoe ik thuis ben gekomen, is me niet duidelijk. Het is alsof de automatische piloot is aangezet en ik van een afstand naar mezelf zit te kijken. Ik pak de telefoon om mijn collega te bellen, twijfelend doe ik mijn telefoon uit. Met verzwaarde stappen loop ik naar boven, de dekens van mijn bed vallen als een veilige oase op me. Het scherm van mijn telefoon licht op “Ben je thuis?” Ik blijf naar het berichtje kijken totdat mijn scherm uit zichzelf weer zwart wordt. Mijn telefoon gaat. Nog nooit heb ik me zo erg geïrriteerd aan mijn ringtoon. “Hi, sorry dat ik je bel hoor maar wou even zeker weten dat je thuis was”, een schuldig gevoel bekruipt me en op een lachende manier probeer ik het verhaal uit te leggen. “Gaat het wel?” Iets aan mijn verhaal heeft me verraden, toch de trilling in mijn stem of weet ze hoe het is om zoiets mee te maken. “Ik vond het gewoon heel eng maar gaat wel hoor, ben blij dat ik thuis ben” het gaat niet. Het gezicht van de man gebrand in mijn ogen. Ik voel me vies, ik had zijn dochter kunnen zijn. “Wil je een winkelverbod aanvragen?” “Nee” is mijn eerste reactie, ik kan iemand toch niet het recht ontnemen om boodschappen in een supermarkt te doen. “hey ik moet even gaan, er belt iemand aan” zeg ik zodat ik niet langer hoef na te denken over wat er gebeurd is. Ik hang op zonder dat ik op een reactie wacht. Geluidloos kruipt er een traan over mijn wangen, de traan laat een zwarte vlek achter op mijn witte beddengoed. Ik open mijn ontslagbrief, die al enkele weken in mijn concepten wacht om verstuurd te worden. Verstuurd. 

Over de auteur