Het is dinsdagavond acht uur, terwijl ik in de koude wind en regen op het erf van mijn werkgever loop. Ik moet hier namelijk een shovel ophalen, omdat ik op een manege in de buurt samen met Hans een klus heb aangenomen. Terwijl ik de kantine binnenloop om even onder het genot van een bak koffie om weer even op temperatuur te komen, kom ik mijn werkgever Leen tegen. “Alles goed?”, vraagt hij aan mij. “Ja hoor, klaar om een paar dagen ouderwets zand te scheppen”, zeg ik terug tegen hem. Met zijn grijze haren naar achter gekamd, zijn overhemd half uit zijn broek en met een bak koffie in zijn hand geeft hij redelijk onhandig de sleutel van de shovel aan mij. “Als je klaar bent moet je even de motoruren doorgeven die je gebruikt heb. O ja, en vergeet de liters diesel niet. Wijsheid!”, sluit hij af.
Nadat ik dinsdagavond in het donker met de shovel naar de manege ben gereden, loop ik naar binnen om de sleutels veilig te bergen. Wat mij opvalt is de lucht van paarden, die werkelijkwaar overal hangt. Terwijl ik tussen de stallen loop wordt er veel gehinnikt naar mij. Het is namelijk half negen ’s avonds, en dat is normaal gesproken de tijd dat de paarden hooi gevoerd krijgen. Ze zullen wel denken dat ik hooi mee heb, denk ik bij mij zelf. Helemaal in gedachte loop ik verder. Plots hoor ik ineens mij iemand roepen. “Moggûh Lars, moet je een bakkie?”, roept Marc naar mij met een overduidelijk accent. Een beetje Haags, in combinatie met een Westlands tintje. “Lekker Marc!”, roep ik terug. Marc, de eigenaar van de manege, sloft op zijn manier naar de kantine om een bakkie te halen voor mij. Zijn voeten amper van de grond halen, oude joggingsbroek en een plukje stro in zijn haar. Het past perfect bij een manege. Ik loop met hem mee de kantine in, en neemt plaats aan de bar, op een wat oudere barkruk die niet meer lekker recht op de grond staat. Op het moment dat ik dat besef, is het al te laat. “Hooo”, roep ik nog terwijl ik van de kruk afglijdt. “Kleinigheidje kan je houden”, zegt Marc op die fijne Haagse manier.
Woensdagochtend, half zeven. Ik loop de kantine van de manege in om de sleutels van de shovel te pakken. De paarden hinniken al lekker op de achtergrond terwijl mijn ogen plots vallen op alle foto’s en prijzen die in de kantine staan. Tegelijkertijd hoor ik een vrachtwagen aankomen. “Dat moet Hans zijn”, zeg ik beschamend hardop. Ik loop naar buiten, zeer enthousiast met mijn jas open. Geen heel goed idee, met een koude wind en slechts 4 graden buiten. Eenmaal buiten schud ik de hand met Hans. Hij is specialist in manegebodems, en gaat samen met mij twee rijbakken van de paarden vernieuwen. Oostvogels B.V. zie ik op zijn wat oudere DAF vrachtwagen staan. “Overgenomen voor een lekker prijsje van hun zeker Hans?”, zeg ik tegen hem. “Ik had wel tien van deze vrachtwagens kunnen kopen voordat ik in de buurt kwam van een nieuwe”, zegt hij al lachend. Ik open de deuren aan de achterkant van de truck, en leg de rijplaten zodanig neer dat hij met zijn machines er zo uit kan rijden. Twee kleine blauwe trekkers, een kilverbak, een kopeg en een shovel zie ik staan. “Ik heb heel het wagenpark maar meegenomen, je weet maar nooit”, zegt Hans tegen mij terwijl hij in de tien minuten dat wij buiten staan zijn derde sigaretje opsteekt.
De machines van Hans zijn uitgeladen, dus lopen wij richting de grote binnenbak. Het is nog erg donker op de manege, waar weinig tot geen licht brandt. Via een pad van stelconplaten lopen wij naar de binnenbak, die helemaal achterin in. Het zand ligt al klaar naast de bak. Een grote hoop, ik denk wel zeker zes vrachtwagens vol. Eenmaal in de bak maken Hans en ik een plan de campagne. “Als jij nou even heel de bak doet kopeggen, dan stel ik mijn GPS en laser in op de goede hoogte Lars”, zegt Hans tegen mij. Zo gezegd, zo gedaan. Ik stap in de trekker en ga de bak goed kopeggen. Ik zet de kopeg aan, en zie een enorme dikke pluim uit de uitlaat van de trekker komen. De motor brult als nooit tevoren, het arme trekkertje heeft er maar moeite mee denk ik bij mijn eigen. Ik ben bijna klaar met kopeggen, wanneer ik een telefoontje krijg van Marc. “Kom maar even naar de kantine als je klaar bent, ik heb een bakkie staan voor je.” Eenmaal in de kantine wissel ik van plek met Hans. Hij is net klaar met koffiedrinken, en gaat nu beginnen met de bodem van de bak vlak kilveren. Terwijl hij dat doet, ga ik lekker genieten van een bakkie koffie. “Koekje erbij?”, vraagt Marc, terwijl hij een heerlijk gevulde koek voor mijn neus houdt. “Daar zeg ik geen nee tegen!”, zeg ik terug. Half watertandend gaat de koek naar binnen. Althans, een groot gedeelte van de koek. Het andere gedeelte ligt in kruimels onder de wiebelende barkruk, en ik betrap zelfs nog een paar kruimels op de bar zelf.
Iets later neem ik een kijkje bij Hans. Waar er bij mij heel veel rookpluimen uit de uitlaat kwamen, komen ze bij Hans uit zijn mond. Het eerste pakje sigaretten is alweer op, nog voordat het tien uur is. Met armgebaren vanuit de trekker gebaart hij dat ik kan beginnen met het binnen rijden van het zand met de shovel. Ik steek mijn duim op, en loop meteen richting de shovel. Nu het licht is zie ik pas hoe vies die eigenlijk is. Van de mooie grijze kleur is eigenlijk niets meer te zien. Overal en alles zit onder de bagger, zelfs de lichtgrijze velgen zijn zwart van de modder. Achja, denk ik zelf, het hoort erbij. Ik start de motor, en zet direct de kachel en stoelverwarming op standje oververhitting. Het is immers nog steeds koud, en op een manege voelt het nog altijd kouder aan. Het scheppen is in ieder geval begonnen, weer een stap verder in het redelijk lange proces. Ik grap een beetje met Hans hoe lang het scheppen zal duren. “Ik denk dat ik wel tweehonderd keer heen en weer kan rijden zo Hans”, zeg ik al lachend. “Zo blijf je wel lekker bezig joh, niks te klagen jij met je stoelverwarming”, aldus Hans
Na ongeveer twee uur scheppen is de berg met zand nog maar een klein hoopje geworden. Het einde is in zicht. Toch zijn de sporen van het werk ook goed te zien. Mijn tank is ondertussen bijna leeg, de wijzer zit ver in het rood. Bovendien heeft het geluid van de shovel veel paarden laten schrikken, en zijn er flinke sporen gereden op het onverharde, natte stukje van de plaats van het zand naar de bak. Ik loop eens naar de bak toe, met mijn hoofd in gedachte. Ineens is het plons. Ik kijk naar beneden, en ik zit tot aan mijn enkel in de bagger. “Ken zo de wasmachine in hoor!”, roept Annemiek naar mij, de vrouw van Marc. Ik lach terug, als een boer met kiespijn. De bagger loopt zo mijn schoen in. Eenmaal bij de bak aangekomen, krijg ik weer een beter gevoel. Ik hoor Hans zijn trekker in de bak rijden met de kilverbak, om alles mooi glad te trekken. Wat een resultaat zeg. Van een lelijke maar vooral versleten bodem ligt er nu na veel bloed, zweet en tranen een prachtige, nieuwe bodem in de bak. “Ik doe nog één rondje, en dan kan jij nog even achter mij aan kopeggen Lars”, zegt Hans. “Dan is het weer gedaan voor vandaag!”, sluit hij af.
Na het kopeggen lopen Hans en ik de bak nog eens goed door. Bij de boarding aan de zijkant lopen we nog even met een gele zandhark, om alles netjes eruit te laten zien. “Strak zo toch?”, zeg ik tegen Hans. “Lars, ik ben meer dan tevreden over ons werk zo”, vertelt Hans met een opgewekte stem. Samen lopen we met een grote lach naar de kantine, maar nog voordat we de bak uit zijn komt Marc aangelopen met drie koude biertjes op zijn dienblad. Gerstenatje, Pilsje en Goudgele rakker staan op het etiket van de groene Heineken flesjes, waar de condens spetters op zitten. “Die hebben jullie wel verdiend mannen, zo’n koud biertje.” Marc kijkt trots naar zijn zo goed als nieuwe bak. Met grote ogen en een lach op zijn gezicht kijkt hij toe. “Hier kunnen de paarden weer jaren mee vooruit. Ja, hier ben ik echt blij mee. Mooi man”, sluit hij op z’n Haags af. Met zijn drieën kijken we nog eens toe naar de bak, waar een klant met haar paard het spits mag afbijten op de nieuwe bodem. Het was een koude week op de manege, maar het was het waard.