Met zijn kunstwerk De Stier is schilder Paulus Potter wereldberoemd geworden. Veel van zijn werken bestaan uit uitzonderlijk veel details en zijn boegbeelden voor het landelijke leven in de zeventiende eeuw. Wat veel kunstliefhebbers echter vaak vergeten, is dat zijn vader ook een hoop werken heeft geschilderd. Pieter Potter weidde vooral veel aandacht aan stillevens, Bijbelse voorstellingen en genrestukken. Toch worden deze stukken vaak ondergesneeuwd door de roem van zijn zoon.
De werken van Pieter Potter zijn ronduit voortreffelijk, maar worden dus te vaak vergeten door de roem van zijn zoon. Dit familie-tafereel is niet geheel ongewoon in de zeventiende eeuw. Rembrandt’s zoon, Titus, was ook een meesterlijke schilder, maar staat niet vaak in de spotlight mede door zijn befaamde vader. Kunsthistoricus Abraham Bredius noemt Pieter in zijn stuk Pieter Symonsz. Potter; glaseschrijver, ooc schilder uit 1893 “gerust een van de veelzijdigste kunstenaars van de zeventiende-eeuwse school. Wij kennen uitnemende stillevens, aardige, soms geestig gedachte genrestukjes met fraai getekende figuren, en landschappen met vee van zijne hand.”
De Amerikaanse kunsthistoricus Amy Walsh, vertelt toch dat er een groot verschil zit tussen het werk van Pieter en van Paulus. “Pieter was echt wel een goede kunstschilder, maar niet uitzonderlijk. Hij maakte vooral stillevens, landschap portretten en religieuze voorstellingen. Hiermee blonk hij niet uit, maar werd hij wel erg gerespecteerd. Zijn werken doen denken aan een schaduwdoos met een stilstaand perspectief.” Veel kunstschilders uit deze periode waagde zich aan dit genre. Op de schilderingen van Pieter, zijn regelmatig dieren gezien. Walsh vertelt dat de stijl waarop Pieter deze schildert, erg lijkt op de manier waarop zijn zoon Paulus dit doet.
Enkhuizen
Pieter Potter’s leven begint in Enkhuizen. Wanneer hij exact geboren is, is niet geheel bekend door verwarringen in registraties later in zijn leven. In Enkhuizen is hij voornamelijk werkzaam als glassnijder, maar beoefende ook al de schilderkunst aldaar. Of hij in Enkhuizen ook schilderopleiding heeft gevolgd, is niet bekend.
In de zeventiende eeuw bruist Enkhuizen van welvaart. Dat bevestigt Barbara Moody, inwoonster van de stad die zich bezighoudt met de geschiedenis van de familie Potter in de haringstad; “De VOC bloeide rijkelijk in de stad. Er was een grote haring- en ossenhandel. Zelfs zakenlui uit andere landen als Denemarken kwamen naar Enkhuizen om handel te drijven.”
Pieter had een goede status in Enkhuizen. Hij trouwde in 1622 namelijk met Aecht Bartius, dochter van Paulus Bartius; de stadspensionaris en raadsheer van Enkhuizen, en zus van kunstschilder Willem Bartius. Haar moeder, Freekje Meinderts Semeyns, kwam uit de invloedrijke familie Semeyns, waarin zich ook graven van Egmond bevonden. Deze familie hadden van Prins Willem van Oranje en de Staten-Generaal een aantal uitzonderlijke privileges gekregen, wegens hun vaderlandliefde. De familie Semeyns hadden belangrijke bestuur rollen door de zeventiende eeuw heen, waaronder de functie raadsheer van de prins van Oranje. Deze functie was erfelijk en zal nog een tijdje voortzetten in de familie.
Leiden
Uit het huwelijke van Pieter en Aecht (ook wel vernoemt als Aechje), kwamen drie kinderen voort; Paulus, Pieter en Maria. In 1628 verhuist hij samen met zijn gezin naar Leiden. Daar sluit hij zich aan bij de glasschrijvers-gilde. “Er waren nog niet echt schildersgilden, dus veel kunstschilders sloten zich aan bij de glazenmakersgilde”, verklaart Walsh. Van 1630 tot 1631 was Pieter hoofdman van de gilde.
In Leiden zet hij afhankelijk zijn glasschrijverswerk voort, maar schijnt hier ook meet aan het schilderen geraakt te zijn. “We weten ook dat hij hier een tijd heeft ingeschreven gestaan bij de universiteit, waar hij wiskunde studeerde”, vult Walsh aan. “Of hij echt gestudeerd heeft is nog maar de vraag. Destijds had hij al een vrouw en kinderen die hij moest onderhouden. Veel schilders schreven zich in bij de universiteit om dat er een aantal voordelen aan zaten”. Walsh wijst hier op de vrijstelling van belastingen en schutter diensten. Schilders als Rembrandt en Jan Steen haalde ditzelfde trucje uit.
In dezelfde periode ontstaat ook de verwarring rond zijn geboortedatum. Op 23 augustus 1639, beweert Potter dat hij 42 jaar oud is. Toch staat in het Album Studiosirum, een boek met de namen van alle studenten aan de universiteit, dat hij in 1630 dertig jaar oud zou zijn geweest. Pieter zijn leeftijd is nooit waterdicht vastgesteld, maar toch is volgens Bredius het meest aannemelijk dat hij rond 1600 geboren is.
Amsterdam
Na een aantal jaar in Leiden te hebben gewoond, keert de familie Potter richting Amsterdam. Pieter verkrijgt op 14 oktober 1631 het burgerrecht te Amsterdam en is waarschijnlijk kort daarna lid geworden van het schildersgilde. Destijds was het als schilder verplicht om hierbij aangesloten te zitten als je je werken wilde verkopen. Het bood ook veel waardevolle contacten wanneer schilders hierbij aangesloten waren.
Ook in Amsterdam zette Pieter zijn werk als glasschilder voort. Toch identificeerde zichzelf hij meer als kunstschilder. In dezelfde stad beoefende hij het maken van goudleder; een stijl van wanddecoratie waarbij goudverf op dun leer werd aangebracht. Waarschijnlijk had Pieter de taak om het leder te beschilderen.
Wie zijn leermeester was, is niet bekend. In Leiden kwam hij in contact met Lastman, Moeijaert en andere kunstschilders. In de mythologische en Bijbelse werken van Pieter, is hun stijl volgens Bredius ook terug te zien. In Amsterdam was het waarschijnlijk de stijl van Frans Hals, in Amsterdam goed vertegenwoordigd door Pieter Codde en Duyster, die als inspiratie voor hem heeft gediend.
Ondanks zijn werkzaamheden, zit Potter behoorlijk krap bij kas. Op 30 juli 1636 weet hij nog, samen met zijn zwager Willem Bartsius, een twee jaar achterstallige huur op te eisen van een huis in de binnenstad van Enkhuizen. Volgens Bredius had hij het geld nodig om zijn kinderen te onderhouden. Kort na deze interactie, wordt hij “participant” in de goudsleerfabriek. Daarbij had hij echter uitdrukkelijk bedongen dat hij thuis mocht blijven schilderen voor zijn vrouw en kinderen om in hun onderhoud te voorzien. Alleen af en toe hoefde hij bij de fabriek langs te gaan.
Tegenslagen
Hoewel dit een goede oplossing voor Pieter lijkt te zijn, gaat de goudsleerfabriek in 1647 failliet. Na deze zoveelste tegenslag, verhuist Pieter naar Den Haag, waar hij lid wordt van de Haagse Sint-Lucasgild. Walsh bevestigt: “De verhuizing naar Den Haag had te maken met de financiële problemen van Pieter. Het is reëel dat hij naar Den Haag ging om meer werk te zoeken.” Het was echter een kort verblijf, want hetzelfde jaar keert hij weer terug naar een klein huisje in de Beulingstraat te Amsterdam waar hij tot zijn dood woonde. “De armoedige erfenis van onze kunstenaar (enkel een paar schilderijen, wat servies en meubilair) laat zien dat zijn laatste levensjaren allesbehalve zorgeloos waren. Daarbij kwam nog het verdriet om de zwakke gezondheid van zijn begaafde zoon Paulus”, schrijft Bredius.
Op 4 oktober 1952 wordt Pieter Potter begraven in de Oude Kerk te Amsterdam. Zijn begrafenis was voor die tijd vrij prijzig. Volgens Bredius is de kans groot dat Paulus de uitvaart gefinancierd heeft, zodat zijn vader vooralsnog een eervolle begrafenis kreeg.
In de achttiende eeuw worden de werken van Pieter steeds minder populair en raakt hij vergeten. Waar Paulus bekender werd in deze tijd, vergaten mensen de indrukwekkende stukken van zijn vader.
“Ik heb altijd het idee gehad dat Pieter zijn hele leven opzoek is geweest naar geluk”, voegt Moody toe. “Hij werkte hard aan zijn kunst, maar het mocht niet voor hem baten.”
* De oudste bron die bekend is bij (kunst)historici, is de biografie van Paulus Potter geschreven door kunstschilder en schrijver Arnold Houbraken. De biografie komt voor in zijn werk; De grote schouwburg der Nederlandse kunstschilders en schilderessen, daterend uit 1753. Latere onderzoeken naar Potter’s achtergrond is veelal hierop gebaseerd.