‘’Dat betekent dat we elkaar nooit meer zien?’’
‘’Jawel, mam. Ik weet alleen niet wanneer,’’ zei ik met een brok in mijn keel.
Mijn moeder barstte in tranen uit en sloeg haar armen zo stevig om mij heen, dat ik dacht dat ze me nooit meer zou loslaten. Ik voelde haar warme tranen op mijn schouder.
Ze had met zichzelf afgesproken niet te huilen als we afscheid zouden nemen. Dat dit niet mijn laatste herinnering aan haar zou zijn. Mama kon haar afspraak niet nakomen, maar het verbaasde me eerlijk gezegd niet.
We hadden ook afgesproken dat ze geen eten zou meegeven. Als ik alleen met een lichte rugzak kon vertrekken, zou ik daar simpelweg geen ruimte voor hebben. Toch had ze zonder overleg een zak Iraanse pistache in mijn rugzak verstopt, op haar eigen manier gekruid met saffraan en zout. Ach ja, ze is en blijft een moeder.
In mijn hoofd nam ik stilletjes afscheid van iedereen. Mensen waar ik nooit de tijd voor had genomen om écht hard te knuffelen, te voelen en dag tegen zeggen. Hun namen doken als spoken op in mijn hoofd: Nima, Elyas, Parsa en nog vele andere homovrienden waar ik elke dag mee doorbracht in Iran. Het is nog steeds gek om te bedenken dat ik in een land als Iran, vrienden zoals mezelf had en dat we samen zoveel durfden. Alle herinneringen flitsten als een film voor mijn ogen. Van samen winkelen en koken, tot vakanties, verjaardagsfeesten en… onze tijd op het politiebureau.
We werden opgepakt omdat ik als man make-up droeg of omdat Parsa lange haren en nagels had. Wij vielen nou eenmaal meer op.
Elyas droeg in de winter altijd strakke broeken met een lange donsjas en een dikke sjaal. Zwarte L’Oréal mascara pronkte boven zijn olijfgroene contactlenzen. Nima viel met zijn 187 centimeter lange postuur sowieso al op.
Een glimlach kroop over mijn gezicht. Ondanks alle beperkingen, hadden we het altijd gezellig samen. Komt er ooit weer een tijd waarin we allemaal samen kunnen genieten, maar dan zonder de Iraanse politie, rechters of docenten die je belachelijk maken?
‘’Hey! Flikker!’’
‘’Mannelijke hoer.’’
‘’Word je ook zwanger?’’
‘’Een jongen met make-up… Schaam je je niet?’’
‘Volgens de Islam moeten jullie allemaal opgehangen worden, zodat jullie ziekte niet verspreid.’’
‘’Bah, doen jullie het ook met jullie broer of familieleden?’’
Elke dag opnieuw. Op school, op straat, tijdens etentjes en ook thuis ontkwam ik er soms niet aan.
Deze gedachtes verlamden me zo erg, dat ik m’n hoofdhuid verbrandde door de chemicaliën in blonderingsproducten. Destijds vertelde ik de kapper in Athene dat mijn hoofd brandde en jeukte, maar de mensensmokkelaar zei dat als ik wilde vluchten, ik gewoon moest volhouden.
Mijn lichaam trilde van de jeuk en het brandende gevoel. Ik moest volhouden. Dit was de enige uitweg uit deze hel. Algauw ontstonden er pijnlijke blaasjes, maar ik probeerde de pijn te onderdrukken.
Mijn zwarte haren blonderen, blauwe of groene contactlenzen indoen en een paar piercings laten zetten. Dat zou genoeg moeten zijn om met een Europees paspoort door de paspoortcontrole van het vliegveld in Athene heen te komen. Tenminste, dat was het plan van de smokkelaar.
Ik weet ook niet waarom hij mij wilde helpen. Of waarom ik hem vertrouwde. De vorige mensensmokkelaar die ik in vertrouwen nam, had al mijn geld en het geld van vele anderen verzameld en was Athene toen zelf ontvlucht.
Deze man was anders. Ik was een bibberende, teleurgestelde en energieloze jongen, met in zijn hand een gebreide pandaknuffel die zijn moeder voor hem had gemaakt.
Hij was de enige die mij écht zag. Mijn enige uitweg. Een soort profeet, maar dan niet zo eentje die preekt dat homo’s, prostituees en ongelovigen allemaal gezuiverd moeten worden door te hangen.
Onderweg naar huis scheen de zon op mijn hoofd, die begon te bakken als een eitje in een braadpan. Ik voelde met net zo warm als wanneer mijn directeur, docenten en ouders van een klasgenoot mij omsingelden en vroegen waarom ik niet man genoeg ben. Waarom mijn armen zijn geschoren of waarom mijn wenkbrauwen niet mannelijk zijn.
Ze noemden me ziek. Ouders waren bang dat ik hun zonen zou aansteken. Mijn vader fronste zijn wenkbrauwen als hij dit soort dingen over mij hoorde en zijn blik straalde alleen schaamte uit.
Ik volgde mijn schaduw terwijl ik aan het lopen was en dacht opeens bij mezelf: ‘’Lieve ik… Wanneer valt jouw schaduw op de stenen straten van een land in Europa, waar je jezelf mag zijn? Wanneer zie ik jouw beschadigde vleugels herstellen, lieverd?’’
Ik krabde zachtjes aan mijn hoofd. Sterk blijven werd steeds moeilijker. Het werd niet beter, mijn hoofdhuid etterde.
Mijn vingertoppen voelden een beetje nat. Ik verstijfde bij het zien van de warme, rode vloeistof en realiseerde me dat ik de blaasjes op mijn hoofd had opengekrabd. Ik zuchtte diep.
Wat nou als ik deze keer ook niet door de poorten van het vliegveld kwam? Wat als ze mij voor de zoveelste keer tegenhouden bij die twee kleine, glazen deuren? Dan was alles voor niets en wordt het leven hier in Athene nog moeilijker…
Voordat ik mijn haren verfde en piercings liet zetten, viel ik bijna niet op. Nu loop ik in een achterstandswijk rond met geblondeerd haar, drie piercings in mijn oren en eentje op mijn kin. Een vreemde in een vreemd land.
In mijn hostel sprong ik meteen onder de douche. Ik bekeek mezelf in de spiegel aan de wand, terwijl het water over mijn vermoeide lichaam heen stroomde.
‘’Jij wilde toch zo graag ooit je haar kunnen verven? Je wilde graag een piercing in je oor, toch? Triest dat dit de manier is waarop je al deze nieuwe dingen moet ervaren.’’
Hoe was het leven geweest als ik homoseksueel geboren was in een zogenaamd veilig land? Of als ik in Iran werd geboren, maar tenminste hetero was? Dat zou me waarschijnlijk een hoop ellende hebben bespaart.
Een oude föhn deed er tien keer zo lang over om mijn natte haren te drogen. Ik zette een alarm op mijn telefoon en liet mezelf op m’n bed vallen. Ik kon vanwege de nijpende stress niet slapen, maar de stank die in deze vochtige kamer hing hielp ook niet bepaald.
Morgen was echter een belangrijk dag. Dé dag.
Het moest gebeuren. Ik kon niet weer maandenlang in een oud hostel in Athene verblijven. Wachtend op een gratis bevroren maaltijd, maar daar dan wel elke keer voor naar de kerk moeten gaan en vervolgens drie kwartier in de rij wegkwijnen. Geld was krap, maar mijn geduld ook
Ik stond toch weer op en begon voor de spiegel mijn meest onopvallende loopje te oefenen. Slapen kwam er toch niet van.
‘’Je moet godverdomme door die paspoortcontrole. Deze keer moeten die verdomde poortjes achter je liggen.’’
Mijn hoofd stond op springen. Ik sloeg het boek dat de smokkelaar me had gegeven open om tot rust te komen, een boek om Spaans te leren. Dit keer had ik een Spaans neppaspoort. Ik bereidde me voor op vragen die de Spaanse politie me zou kunnen stellen. Ik zou er klaar voor zijn.
‘’Hola. Mi nombre es Gabriel. Me voy a Ámsterdam.’’
Dat wist ik. ‘’Hoi, mijn naam is Gabriel. Ik ga naar Amsterdam.’’
Deze zin repeteerde ik constant in mijn hoofd. Google Translate hielp bij het verbergen van mijn accent.
Met mijn rugzak stevig op mijn rug keek ik naar mezelf in de spiegel, naar mijn diepe ogen die veel te vertellen hadden, en zei luid en duidelijk: ‘’Hola. Mi nombre es Gabriel. Me voy a Ámsterdam.’’ Ik pauzeerde even.
‘’Tengo 28 años. Soy de Barcelona,’’ las ik op. ‘’Ik ben 28. Ik kom uit Barcelona.’’ Uren gingen voorbij en er was geen enkel moment waarin ik niet bezig was met het oefenen van mijn zinnen. En dat ook nog eens zo neutraal, ontspannen en vriendelijk mogelijk.
Om 23:07 uur kroop ik weer in bed, maar slapen ging lastig. Mijn hoofd jeukte enorm. Ik masseerde een beetje vaseline op mijn hoofdhuid en forceerde mijn ogen dicht. Het voelde alsof ik een week niet had gedoucht. Mijn hoofd bonkte en mijn haren waren vettig. Ik weet niet hoe ik uiteindelijk in slaap ben gevallen, maar de hele dag op een kappersstoel zitten met een branderig hoofd en non-stop piekeren werkte als een slaapliedje.
Mijn telefoonscherm lichtte op.
‘’Hi, Mayhar. Ik kan je niet meer helpen. Ik moest weg uit Athene. Hier is je ticket. Grijp je kans.’’ Dat was het laatste bericht van de smokkelaar.
Oncontroleerbare tranen rolden over mijn wangen. Mijn enige vluchtweg… weg.. Wat moest ik deze keer doen? Wie kon mij naar het vliegveld brengen? Wat kon ik met een stom ticket en een neppaspoort in mijn eentje doen in een onbekend land?
Nare beelden flitsen voor mijn ogen. Beelden van de Griekse politie en hoe zij omgaan met vluchtende mensen met neppe identiteitsdocumenten. Die gedachte gaf me de rillingen, kippenvel trok over mijn lichaam.
Met knarsende tanden veegde ik mijn tranen weg, verzamelde al mijn spullen en verliet ik de hostel. Waar waren de bussen die naar het vliegveld van Athene gingen? Elke stap vooruit, vergrootte mijn angsten. Het zweet parelde op mijn voorhoofd toen ik eindelijk een bus had gespot.
Die bus zat vol buitenlanders. Sommigen waren alleen maar op vakantie en nu onderweg terug naar huis, maar anderen waren duidelijk opzoek naar een nieuw huis. Een veilig huis. Hun hunkerende en verslagen ogen spraken boekdelen.
‘’Ogen liegen nooit,’’ had mama elke keer gezegd wanneer ze mij betrapte snoepjes te stelen uit de bloemenvaas op de kast. Ze had gelijk.
Op het vliegveld straalde ik een geforceerde kalmte uit, eentje waar een verdachte in een moordzaak jaloers van zou worden.
Het grote scherm meldde dat de vlucht met eindbestemming Amsterdam over twee uur en 22 minuten zou vertrekken. De eerste toegangspoort trotseren was makkelijk, want dat vereiste slechts de QR-code van mijn ticket. Mijn geluk duurde echter niet lang. Twee arrogante politiemannen begonnen mij te inspecteren terwijl mijn rugzak onder het apparaat lag. Ik deed zo nonchalant mogelijk en glimlachte naar ze.
‘’Thank you, bye!’’ zei ik achteraf.
De paspoortcontrole naderde. Ik wilde doen alsof ik muziek aan het luisteren was, om maar zo gewoon en normaal mogelijk te lijken. De mevrouw van de paspoortcontrole wenkte me en ik verwijderde een van mijn oordopjes. Ik begroette haar en gaf haar mijn passpoort en ticket, terwijl ik mijn trillende handen zo goed mogelijk probeerde te maskeren.
Ze kneep haar ogen tot smalle spleetjes en controleerde streng de foto op het paspoort. Uiteindelijk richtte ze haar blik weer op mij.
‘’Yes. Thank you, sir. Have a safe trip,’’ zei ze.
Ik nam mijn paspoort en ticket van haar aan en liep stomverbaasd verder naar het vliegtuig.
Ik kon het niet geloven. Tranen sprongen in mijn ogen. Niet huilen… Niet opvallen.
Toen ik in het stilstaande vliegtuig zat, was ik nog steeds niet gerustgesteld.
‘’Wat als ze me doorhebben? Wat als ze me komen halen?’’ De paniek echode in mijn hoofd.
Het vliegtuig kwam brommend tot leven. We stegen op.
Het voelde alsof ik over al mijn problemen, ellende en duisternis heen vloog. Ik liet het allemaal achter me.
Ik kon het nog steeds niet geloven. Mijn ogen bleven door het kleine, koude raampje naar beneden turen. Wolken, niets anders.
Ik sloot mijn ogen en kneep hard in mijn gebreide pandaknuffel.
‘’Het is goed. Je bent over een paar uurtjes in Amsterdam. Geen stress.’’
Op 12 november 2022 om 15:15 uur werd ik opnieuw geboren. Ik stapte uit het vliegtuig met mijn rugzak over mijn schouder, die zwaarder dan ooit voelde.
Al het verdriet dat ik heb meegemaakt, droeg ik bij me als bagage. Waarschijnlijk zelfs voor altijd. Maar het geeft niks. Je raakt eraan gewend.
Ik rook aan mijn knuffeltje. Het rook nog steeds naar mama. Ik drukte het beestje stevig tegen me aan en stapte met tranende ogen naar de marechaussee.
‘’Hello. I’m Armin Roshangar. I’m from Iran. I want to ask asylum in your country.’’