Het is 2019, Ramon Ahuluheluw – derde generatie Molukker in Nederland – en zijn Nederlandse vriendin Marlies komen thuis in een appartement in Arnhem. De zon begint al onder te gaan wanneer ze gezellig samen buiten gaan zitten.
“Ik zit goed vol van het eten,” zegt Ramon. Marlies knikt instemmend terwijl ze een sigaret aansteekt. “Ja, de nieuwe chinees op de hoek doet het echt goed,” beaamt ze. “Wist je dat hij meerdere panden hier bezit?” vraagt Ramon. “Is dat zo? Volgens mij is hij nieuw hier in de stad hoor,” antwoord Marlies.
Het overtuigen begint. “Nee hoor, hij zit hier al een tijdje…” begint Ramon, en voordat hij zijn zin kan afmaken reageert zij; “Hoe weet jij dat nou? Ken je hem persoonlijk ofzo,” grapt Marlies.
Ramons buik begint te borrelen, in zijn ogen lijkt er een vuurzee te ontstaan. Zonder dat ze het wist bevond Marlies zich ineens in een mijnenveld, elke opmerking die ze vanaf nu zou maken zou bij Ramon in het verkeerde keelgat schieten. Ramon vecht tegen de honderd wespen in zijn buik, maar tevergeefs, in een omgekeerde trechtervorm komt zijn woede eruit.
“Hoezo geloof je niet wat ik zeg? Neem je mij niet serieus ofzo?!” Binnen een milliseconde gaat het van kwaad naar erger. Ramons lichaam vult zich met spanning en het liefst maakt hij alles kapot.
BAM
Daar gaat het bierflesje dat nog geen vijf minuten geleden zo rustig in zijn hand had gelegen. Marlies haar ogen worden wijd en ze wil verdwijnen in de stoel waar ze op zit. Ze kijkt op naar Ramon die is gaan staan.
“Jullie nemen ons nooit serieus. Ik zeg toch dat ik het weet?! Waarom geloof je mij niet?!” ‘Jullie? Wie is jullie? Ze zitten daar toch met z’n tweeën?’ gaat er door Marlies’ hoofd heen. Ze zoekt naar woorden maar ze komt niet tussen Ramons waterval aan beschuldigingen. ‘We hadden het toch zo gezellig?’
Ze kende elkaar nog niet zo lang, wie was deze woedende man?
Ramon loopt stampend weg en laat de ravage van zijn woorden – en daden – achter zich. De bom was gebarsten en ineens was het klaar.
Later komt Ramon wel sorry zeggen, maar of hij het meent, dat laat Marlies voor nu maar even in het midden.
Het is 2020, Ramon en Marlies lopen op een grijze zaterdag door Amsterdam-Noord. Het plan is een gezellig dagje stad. “Wat wil jij, met de bus of metro?” vraagt Marlies. “Maakt mij niet uit,” antwoord Ramon. Hoewel hij zegt dat het hem niet uitmaakt schieten zijn ogen van links naar rechts en versnelt hij geleidelijk zijn pas. Ramon speelt met zijn handen in zijn zak. “Metro doen dan?” vraagt Marlies voorzichtig. “Ja, ja, prima,” reageert hij kortaf. Marlies duwt de kinderwagen waar hun dochtertje Mimi in zit. “Doe is even normaal, joh,” snauwt ze naar Ramon.
Dat was nou nét wat hij niet moest horen. In zijn buik ontstond weer een wespennest, zijn blik werd donker, maar dit keer deed hij niet zijn best om het in te houden. Het moest eruit, de frustratie die hij had opgebouwd de afgelopen weken – op zijn werk, bij vrienden en het leven in het algemeen – moest eruit.
“Wat?! Wat?!” schreeuwt hij.
Marlies voelt zich overrompeld en Ramon is onredelijk.
‘Hoezo doet ze zo geschrokken? Ze kent me toch? Ze weet toch dat ik wel eens fel kan zijn?’ deze vragen spoken door Ramons hoofd en zijn gedachten vullen zich met ongeloof. Dit maakt hem nog bozer.
“Hou maar gewoon je bek!” valt hij uit naar een geïrriteerde Marlies. Mimi kijkt geschrokken op vanuit de kinderwagen naar haar vader. Het boeit Ramon niks dat ze midden op straat staan. Er komt weer een waterval aan woorden, gevuld met beschuldigingen en verwijten.
“Jullie geloven ons nooit!” tiert hij over de straat heen. Mensen die voorbijlopen maken oogcontact met Marlies, of alles goed gaat of dat ze hulp nodig heeft. Ramon lijkt op een boze kleuter met de kracht van oer-krijgers in zich.
*
Die avond is de sfeer gespannen in huis. Marlies heeft net Mimi op bed gelegd en loopt de woonkamer in waar Ramon op de bank tv zit te kijken. Ze pakt de afstandsbediening en zet de tv uit.
Ze gaat zitten en begint met vragen stellen. “Waar komt die woede toch elke keer vandaan?”
“Het spijt me Marlies,” begint Ramon. “Mijn pijn zit diep… Zolang ik weet ben ik al boos geweest. Mijn lontje is altijd al kort geweest maar ik weet dat dat geen excuus is…”
Marlies knikt instemmend maar zegt wijselijk niks. Door de stilte begint Ramon te vertellen.
“Ik dacht altijd dat het gewoon bij mijn cultuur hoorde, dat ik net zoveel van kue lapis houdt als dat ik snel op mijn tenen getrapt ben. Dat het een Moluks trekje is. Maar ik ben mij steeds meer aan het verdiepen in de emotionele geschiedenis van de Molukkers.” Hij denkt terug aan hoe zijn moeder de geschiedenis vertelde toen hij een kleine jongen was.
De vrouw zat naast zijn bed en begon met vertellen. “Njong, je moet onze geschiedenis weten, hoe wij hier zijn gekomen. In 1951 zijn de boten aangemeerd aan de Lloydkade in Rotterdam. Op deze boten bevonden zich geen vracht, specerijen of terugkerende zeelieden. Nee, deze boten waren gevuld met KNIL-soldaten uit de Molukken. Het Koninklijk Nederlands Indisch Leger was gevestigd op de Molukse eilanden. Volledige gezinnen maar ook individuele Molukkers werden op deze manier naar Nederland verscheept omdat zij onder het KNIL vielen, en dus ook de Nederlandse verantwoordelijkheid.”
Het voelde alsof Ramon zelf op de boot zat, zo levendig vertelde zijn moeder het.
“Het moment dat wij voet aan wal zette, werd opa op staande voet ontslagen, hij was niet meer van nut nu Nederland haar kolonie had verloren. De pijn, verdriet en rusteloosheid is nog steeds onbeschrijfelijk. Ons werden beloften gedaan door de belanda’s dat wij terug zouden konden keren naar onze Tanah Air, maar deze liet op zich wachten.”
Zijn moeder pinkte een traantje weg terwijl ze de pijnlijke, onder de mat geschoven, geschiedenis vertelde. “In de jaren die volgden leefden wij uit koffers in de hoop terug te kunnen keren. We werden opgevangen in oud concentratiekampen. Voor ons was dat kamp Teuge, kan je je dat nog herinneren njong? Daarna zijn wij verhuist naar de wijk Twello.”
Ramon komt terug in het heden en vertelt Marlies: “Generaties gingen voorbij maar het trauma bleef bestaan. Het verraad dat ons is aangedaan door de Nederlandse regering, de belanda’s… de valse beloftes, het niet erkennen van ons bestaan, het constant moeten vechten voor onze geschiedenis om maar gehoord te worden, om serieus genomen te worden…”
Hij stopt even met praten en ziet Marlies door een waas van ophopende tranen. Ook bij haar druppelen de tranen op het kussen dat ze in haar schoot heeft liggen. Ook al kan ze het antwoord al raden vraagt ze toch, “wie bedoel je als je mij uitmaakt voor ‘jullie’?”
“Nederlanders,” antwoord Ramon zonder in haar ogen te durven kijken. “Iets wat we niet moeten onderschatten is dat wij voordat we naar Nederland zijn gehaald al 350 jaar een kolonie zijn geweest. Dat werkt onbewust als een rode doek voor een stier. Het heeft ons heel veel afgenomen. Onze cultuur, onze manier van zijn, en onze leefwijze. Wij hebben ons constant moeten aanpassen. Alles wat ik als onrecht ervaar komt daardoor versterkt naar buiten, waardoor ik mijn kalmte verlies.”
Ramon speelt met zijn handen, zijn blik gericht op de vloer. Dit keer niet omdat hij Marlies niet durft aan te kijken maar omdat hij nadenkt. In zijn buik begint het weer te rommelen, dit keer van passie in plaats van woede.
“Ik weet dat die 350 jaar mijn voorouders, mijn grootouders, mijn ouders én ook mijzelf, een deel van onze identiteit heeft gekost. Niet genoeg mensen weten dat. Die onwetendheid is merendeels onbewust maar omdat ons zolang te kort is gedaan, dat we ons moesten inhouden, veranderen en niet mochten zijn wie wij waren, daar komt deze woede uit voort.”
Marlies knikt begrijpend wanneer ze haar tranen van haar gezicht veegt. “Ik hoor je, en ik kan me iets proberen voor te stellen over hoe het voelt. Ik snap dat je boos bent maar dit kan echt niet zo verder… Je hebt hulp nodig. Professionele hulp.”
Ramon krimpt ineen als Marlies haar woorden zijn oren bereiken. Hij laat zijn hoofd hangen. Ze heeft gelijk. Hij kan door zijn eigen gedrag alles kwijtraken wat hij heeft opgebouwd… zijn gezin. Ramon kon niet meer wegstoppen dat hij ongelukkig was met zichzelf. Hij zocht hulp, eerst bij de huisarts daarna de psycholoog.
Het is 2021, de auto van Ramon piept wanneer hij deze op slot doet met zijn sleutel. Het afgelopen jaar is hij zich steeds meer gaan schamen voor zijn vroegere gedrag. Gelukkig gaat het nu een stuk beter en is hij bijna klaar met zijn traject bij de psycholoog.
De zon komt langzaam op wanneer hij diep in zijn jas wegkruipt in een poging te verstoppen voor de januari-kou. Hij loopt langs de receptie, de hal door en ziet de deur naar de spreekkamer al open staan. Ze verwacht hem.
Ramon gaat nietsvermoedend zitten op ‘zijn’ stoel en heft zijn blik naar de psycholoog. Hij merkt dat zij een andere houding heeft dan normaal… “Gaat het wel goed met je?” vraagt ze abrupt.
“Ehm..J, Ja”, Ramon stottert even. ’Waar komt dit nou vandaan? What the fuck? Het ging toch goed?’ schiet er door zijn hoofd heen. Dit zou zijn afrondende gesprek zijn. Het wespennest in zijn maag lijkt wakker te worden. Ramon vecht tegen de drang om zijn vuisten te ballen.
“Marlies heeft gisteren in haar sessie wat laten vallen over jouw proces, ze is bezorgd…” vertelt de psycholoog. Schrik vult Ramons ogen, hij weet dat hij een psycholoog deelt met Marlies maar dit voelt als verraad. Zijn gezicht spreekt boekdelen.
“Ik wil voorstellen dat je medicijnen uitprobeert, voor het controleren van jouw woede.” De psycholoog lijkt zijn duidelijke scherpe blik te negeren. Ramon vecht tegen elk greintje in zijn lichaam die wil ontploffen. Zonder er woorden eraan vuil te maken staat hij op. Hij moet hier weg.
Stampvoetend verlaat hij het kantoor van de psycholoog. ‘Ik ga niks onderdrukken door pillen, zij kan mij blijkbaar niet helpen anders had ze dat niet voorgesteld’, schiet er door Ramons hoofd heen. ‘Zij is hier de psycholoog, en omdat ze het nu even niet meer weet gooit ze er maar pillen tegenaan, nee.’
Ramon was weer boos. Maar anders dan voorheen, er vond een tweestrijd plaats binnenin hem. Hij wilde niet meer boos zijn, maar hij was het al. Zou hij hier ooit vanaf komen?
Zijn benen hadden hem naar de trein gedragen. De woede zat hem nog steeds hoog, hij moest frisse lucht hebben. Bij Haarlem stapt hij uit. Het lopen in de menigte geeft zijn hoofd wat rust. Bij een falafelzaak strijkt hij neer. De woede was gedaald maar had plek gemaakt voor zorgen.
Terwijl Ramon wachtte op zijn broodje falafel, opent hij zijn telefoon. Het is 15 januari. De realisatie kickt in als een bom. Alsof het wespennest waar hij constant tegen heeft gevochten openbreekt en hem verlost.
Het is de sterfdag van zijn moeder.
Hij denkt terug aan het moment van overlijden. “Neem je plek in. In de wereld, in de familie. En neem vooral de verantwoordelijkheid daarbij op je.” Zo zette ze hem op zijn plek tijdens die laatste dagen.
‘Als ik verder wil komen en de verantwoordelijkheid wil dragen, dan moet ik er nu wat mee doen. Toeval bestaat niet. Zij kijkt mee over mijn schouder.’ Een gevoel van rust overvalt hem. Hij kan de stem van zijn moeder bijna horen, “of je gaat nu wat doen, aan die woede van je, of je blijft voor altijd die boze jongen. Jouw keuze Njong…”
Ramon staat op, hij zegt vaarwel naar een groot gedeelte van de pijn en zijn boze verleden. Hij pakt de eerste trein terug naar de psycholoog.