Het is zaterdag 24 oktober 1981. In het Noord-Hollandse boerendorp Blaricum ligt de mist als een soort sluier over de kromme weggetjes. Het is stil, koud en kil. De wind zorgt voor ritselend blad want de bomen hadden hun laatste bladeren verloren. Je merkte aan alles dat Blaricum klaar was voor de wintermaanden.
Op dat moment leek het alsof er iets als warmte of zomer niet bestond. De lantaarnpalen die de mist nog eens benadrukte waren voor Frans zijn gidsen. Hij reed rond een uur of 6 ’s ochtends met zijn groene Ford Escort door het dorp. Achterin zaten zijn vrouw Lida en dochter Jacqueline. Ze waren allergie goed aangekleed met mutsen, sjaals en handschoenen en al. Ze waren onderweg naar de basisschool van Jacqueline, de Bernardusschool aan de Kerklaan. Jacqueline ging namelijk op kamp naar Amersfoort en de ouders waren verzocht de kinderen vroeg in de ochtend af te zetten op school. Lida ging mij als begeleider dus Frans had het weekend voor hem alleen.
Frans sloeg op de Fransepad linksaf de Kerklaan in en zag aan het eind van de straat de Sint Vitus Kerk staan, waar hij 29 jaar eerder was gedoopt. Net voordat ze de parkeerplaats van de kerk op zouden rijden, sloeg hij rechtsaf richting de school.
Toen de koffers waren uitgeladen en de klas was uitgezwaaid keerde Frans alleen terug naar huis. Net voordat hij zijn straat wilde inrijden, besloot hij een nog een klein rondje te doen. Want hé, het was tenslotte zaterdagochtend rond half 7 ’s ochtends. Wat moest hij anders. Hij reed door de dorpsstraat, over de Torenlaan richting Laren. Eenmaal in Laren reed hij via Crailo door Huizen terug Blaricum in.
Thuis, rond een uur of kwart over zeven, ging Frans rustig de krant lezen en was het tijd voor het zoveelste kopje koffie. Hij was al even op, maar het leek alsof hij net wakker was.
Toen Frans eenmaal wakker was en klaar was om de dag écht te starten was sloeg de klok 10 uur. Hij had niet per sé een rustige zaterdag. Hij had namelijk afgesproken om zijn oude kameraden van de brandweer te helpen met opruimen. In zijn jongere jaren had Frans jaren bij de brandweer gewerkt. Maar hij stopte toen hij bij als vaste waarde bij de gemeente kon werken. Nu werd hij enkel bij grote branden ‘opgepiept’ waar veel mensen voor nodig waren. Dat vond Frans prima. Het was zijn hobby en hij vond het een eer, maar naast een drukke baan werd het soms wel een beetje te veel van het goede. Deze hybridevorm beviel hem wel. Hij werd in de praktijk dusdanig opgeroepen, dat hij zichzelf er wel eens op moest wijzen om in de buurt te blijven als hij ‘oproepdienst’ had.
Rond een uur of elf kwam Frans aan bij de brandweerkazerne in Blaricum. Nadat hij was gestopt bij de brandweer heeft hij altijd contact gehouden met zijn oude collega’s. Nu had hij ook weinig anders keus. In Blaricum kom je elkaar namelijk al snel dagelijks tegen in het dorp.
Be brandweerkazerne in Blaricum was een rommeltje. Oude slangen, ander brandweer-materiaal en pakken van oude werknemers namen te veel plek in beslag. Inmiddels was de mist weggetrokken en hadden dikke pakken wolken hun intrede gedaan in Blaricum.
Rond een uur of half 5 ’s middags vond team brandweer Blaricum het wel genoeg en werd er besloten dat er weekend gevierd moest worden. Er werd wat gegeten en er werd hard gelachen om oude herinneringen. Frans moest lachen om verhalen die, met de jaren, steeds sterker werden.
Frans kwam voldaan thuis. Vrouw en kind vroeg weggebracht en het restant van de dag in de kazerne bezig geweest. Frans plofte neer op de bank.
Een aantal uren verstreken en Frans zijn ogen begonnen dicht te vallen. Het vroege opstaan hakte er merkbaar in. Toen hij het gevoel had écht in slaap te zijn gevallen op de bank, schrok hij wakker. De telefoon ging. Het waren zijn ouders. Hun dagelijkse routine-belletje was het enige wat nog miste aan deze dag. Frans hield het kort. Pa en ma waren uit eten geweest en waren net terug. Zijn ogen vielen weer dicht.
Even later vond Frans het echt tijd om te gaan slapen. Zijn bed lag immers lekkerder dan zijn bank. Hij was al boven toen hij weer gebeld werd. Zachtjes liep hij van de trap en pakte hij de telefoon in de hal. Het was zijn brandweer-collega Hans. Hij moest direct naar de kazerne komen, er was een grote brand gaande in het dorp.
Frans was binnen no-time op de kazerne waar hij zich snel omkleedde. Niet veel later kwamen zijn collega’s ook binnen. Het hele team was opgetrommeld, dat moest een grote brand zijn, dacht Frans.
Frans vroeg, volledig volgens protocol, waar ze moesten zijn. “Middenweg!” riep iemand achter Frans. Het was de straat van zijn ouderlijk huis. Eenmaal in de auto zei Frans nog iets: “Weten we welk nummer?” “6!” werd er geroepen. Frans zijn hart stond stil. Het was het huis van zijn ouders. Er schoten duizend dingen door zijn hoofd. Waren zijn ouders in orde? Hoe kon de brand zijn ontstaan? En was het huis nog te redden?
Na een kleine drie minuten, die voor Frans als drie uur en drie seconden tegelijk aanvoelde, kwamen ze aan op de Middenweg. Zijn collega’s waren inmiddels op de hoogte dat het het ouderlijk huis van Frans was en dat zijn ouders thuis waren. Hij had ze eerder op de avond namelijk nog gesproken.
Iedereen stapte uit en het proces ging van start. Slangen uitrollen, inspecteren en naar binnen! Frans wilde kosten wat het kost naar binnen. Kort daarvoor werd bekend dat de melding was gedaan door de overburen en inmiddels stond de hele straat vol. Terwijl Frans bezig was met de slangen, keek hij druk om zich heen. Hij wilde een glimp opvangen van zijn ouders. Ze moesten veilig zijn. Maar ze waren nergens te bekennen.
Frans beleefde de momenten in en rondom het huis als een soort korte flitsen die hij een soort ‘scénes’ noemt. Voordat hij kon beseffen dat dit écht aan de hand was, stond hij binnen. Hij had dit bij wijze van spreken wel 1000 keer gedaan. Maar deze brand was anders. Voor het eerst wist hij volledig de weg in een brandend huis.
De grote rood-oranje vuurzee om Frans en zijn collega’s heen voelde wel 10 keer zo heftig als normaal. Hij had het gevoel als hij aan- en uitstond tegelijkertijd. Alsof hij droomde met zijn ogen open.
Na zo’n 5 minuten was het werk binnen klaar. Daarnaast werd het een stuk gevaarlijker. Hij was opgelucht en doodsbang tegelijk. Hij zat voor zijn gevoel midden in een soort koortsachtige droom die maar niet minder werd. Frans liep in de gang de hoek om en stopte. Hij zag naast de scharnieren van de deur de strepen waar zijn lengte vroeger mee werd bijgehouden. Op dat moment stond hij weer met beide benen in de realiteit. Hij zette twee grote stappen en was buiten. De oktober kou die hij die ochtend voor het eerst die dag voelde, voelde hij nu weer. Toen heel onaangenaam, nu een zegening.
In de 20 à 25 minuten die volgde kreeg Frans en het team de brand in zekere zin onder controle. Maar nog steeds was Frans doodsbang. Toen het hem te veel werd, rende hij weg en ging tegen een boom zitten. Daar zat hij. Tegen een boom. Met uitzicht op zijn brandende ouderlijk huis. Zijn ouders waren thuis. Dat wist hij zeker. Maar geen spoor van ze te bekennen. Hij was te moe om te huilen. De enige troost die hij was dat ze niemand hadden aangetroffen binnen. Ook niet boven. Zijn gezicht wordt steeds opgelicht zodra er een sirenelamp langskwam.
In de minuten die volgde, voelde Frans niks. Er waren meerdere collega’s naar hem toegekomen maar hij hoorde ze niet, hij zag ze niet. Hij was er simpelweg niet.
Totdat hij iets bekends hoorde. “Frans.” Hoorde hij. Zacht of hard, dat kon hij niet beoordelen. Het was niet een collega, dat merkte hij aan alles. Dat voelde hij gewoon. Hij keek op. Het waren z’n ouders. In levende lijven. De koortsachtige droom waar Frans middenin zat, kwam tot een hoogtepunt. Zijn ouders waren er nog. Maar hoe dan.
Hij heeft zijn ouders nog nooit zo hard vastgehouden. Zowel Frans als zijn ouders probeerde woorden te zoeken. Maar ze waren nergens te vinden. Intussen had Frans heel veel vragen. Waar waren z’n ouders geweest? Hoe was de brand ontstaan? En met wie heeft Frans gebeld?
“Jullie waren toch uit eten? We hebben net nog gebeld!” zei Frans. “Uit eten?” vroeg zijn vader. De vragen stapelde zich in een rap tempo op. Maar Frans was opgelucht. Zijn ouderlijk huis was afgebrand, maar was onder controle. En het belangrijkste: zijn ouders waren er nog. Het voelde als een wonder. Maar de realiteit haalde dit wonder in.
Na de brand zat Frans, samen met zijn ouders, aan zijn keukentafel en had hij het hele verhaal rustig verteld. Toen hij zijn vrouw Lida op de hoogte wilde stellen van wat er gebeurd was, viel het kwartje. Na een kort gesprek kwam Frans erachter dat het Lida was die hem eerder die avond had gebeld en had verteld over het etentje. Lida was, met alle kinderen uit de klas van Jacqueline, uit eten geweest in Amersfoort. In zijn slaperigheid is dat totaal niet bij hem binnengekomen. Hij vulde in dat zijn ouders het waren, simpelweg omdat ze elke avond even belde. Zijn ouders waren op bezoek bij vrienden en kwamen laat thuis. Daar troffen ze hun huis brandend aan en hun zoon toekijkend. Alles kreeg een plek.
Ruim 40 jaar later kijkt Frans met een lach en een traan terug op die bewuste oktoberavond. “Alles is allemaal goed gekomen. Mijn ouders hebben nog een mooi aantal jaren gekend in het dorp. Gelukkig was het huis niet totaal verwoest. Maar ik heb er één ding van geleerd. Als de telefoon gaat, ben ik wakker!” lacht Frans.