Het is een koude dinsdag in 1927, en de markt van Purmerend is in volle gang. De smalle straatjes zijn overvol met kraampjes. Mensen wringen zich langs elkaar heen, waaronder ook Jacob Isaac Zwart. Hij slentert door de menigte met een diepe frons op zijn gezicht. Hij nadert zijn huis dat aan de markt grenst. Hij steekt de sleutel in het slot en draait de deur open. De deur maakt een krakend geluid en hij ziet zijn vrouw Clara al naar de deur lopen met een vragende blik op haar gezicht.
‘Jacob?’ Haar stem breekt de stilte. ‘Het is pas twaalf uur. Moet je niet op je werk zijn?’
Jacob kijkt haar aan, maar vindt geen woorden. Hij loopt door en gaat aan de keukentafel zitten met een bedroefde blik. ‘De zaak is failliet. Ik ben mijn baan kwijt Clara.’ Clara pakt de handen van haar man vast en start een gebed. Het gaat goedkomen met ze, daar heeft Clara alle vertrouwen in, maar Jacob moet het nieuws nog verwerken.
Na enkele dagen van somberheid en bezinning staat Jacob vastberaden op. Er moet immers brood op de plank komen. Clara is in verwachting van hun eerste kind en zij moet zich nu niet druk maken over geld en hun toekomst.
Samen met een collega van zijn oude werk bedenkt hij een plan. Zij willen hun eigen drukkerij oprichten en na wat werk en onzekerheid is het ze gelukt. De drukkerij staat: drukkerij Grafica. Het is een kleine zaak, maar een zaak dat wordt gerund door twee ambitieuze mensen. Clara kijkt met haar groeiende buik trots naar haar man. Het is hem toch maar mooi gelukt. Nu kunnen ze zich weer focussen op hun kind dat eraan komt.
Op een vroege ochtend in 1928, wordt de stilte verbroken door het gehuil van hun pasgeboren zoon, Juda Zwart. Clara houdt haar zoon tegen haar borst aan en Jacob kijkt vol emotie naar zijn vrouw en zoon. Juda is naar Clara haar overleden opa vernoemd als eerbetoon. Het is een tijd vol blijdschap voor de familie Zwart, maar ook een beetje dubbel door het overlijden van Clara haar opa.
Het huis midden in het centrum begint krapper te worden nu de kleine er is, maar er komt een nieuwe kans op hun pad. Ze mogen verhuizen naar de nieuwe woningen in de Hazepolder in Purmerend. Dit huis staat nog steeds dichtbij Jacob zijn werk en in hun vertrouwde Purmerend.
Hoewel Purmerend een levendige stad is, voelt het soms klein aan voor Jacob en Clara, vooral als het gaat om hun Joodse gemeenschap. Er zijn maar een handvol Joodse mensen in de stad, maar gelukkig hebben ze elkaar om het geloof mee te delen.
Clara lacht terwijl Jacob de sleutel van hun nieuwe huis omdraait. Buren zwaaien al en je hoort het gelach van spelende kinderen op het pleintje om de hoek. Het is een fijne hechte buurt. Jacob zet zich ook in voor de buurt. Hij is voorzitter van de speeltuin in hun wijk en hij is elke zaterdag op de voetbalclub te vinden als secretaris. Clara voelt zich trots over haar man die bezig is om hun buurt beter te maken, al wist ze dat niet alles altijd even makkelijk was voor haar man. Maar voor nu, hier in hun nieuwe huis, voelde alles even goed.
Het is herfst, 1937. De bladeren vallen van de bomen en de herfst brengt een kille sfeer in huize Zwart. Clara ligt in bed. Ze loopt flink te hoesten en haar ademhaling is zwaar en onregelmatig. Het is moeilijk voor Jacob om zijn vrouw zo te zien. Juda, nu 10 jaar oud, weet dat zijn moeder ziek is, maar de ernst ziet hij nog niet in.
Vanuit Hattem komt Clara haar moeder helpen. Jacob redt het niet om in zijn eentje voor zijn vrouw en zoon te zorgen. ‘Het eten is klaar’, roept de moeder van Clara door het huis. Juda en Jacob komen met verdrietige gezichten aan tafel zitten. Het is niet makkelijk voor ze om hun moeder en vrouw zo te zien. Ze pakken elkaars handen vast en bidden dat het goedkomt. Ondanks het gebrek aan andere Joodse mensen in Purmerend, vinden ze steun in hun geloof en in elkaar.
Een paar maanden later, slaat het noodlot toe. Clara heeft haar ziektebed niet overleefd en overlijdt in het begin van de winter. Het is een klap voor de familie Zwart. Juda verliest zijn moeder en Jacob zijn lieftallige vrouw.
Het is een hele moeilijke periode voor Jacob en Juda. Het is niet altijd makkelijk en ze hebben al veel tegenslagen gehad, maar Jacob staat elke keer weer op. Hij heeft een verantwoordelijkheid.
‘Ik moet door’, gaat in Jacob zijn hoofd door. Juda heeft een vrouwelijk voorbeeld nodig. Enkele maanden na Clara’s overlijden trouwt hij met Jeanette Engelsman, een Joodse vrouw uit Hilversum. Jeanette komt bij hen wonen, terwijl Clara’s moeder terugkeert naar Hattem.
Jacob kijkt verdrietig naar zijn zoon als hij aan de keukentafel zit. Juda zit rustig in een hoekje zijn boekje te lezen. Het is moeilijk voor Juda. Al deze heftige gebeurtenissen in zijn leven. ‘Het eten is klaar’, roept Jeanette. Juda legt zijn boekje neer en loopt rustig naar de keukentafel en gaat naast zijn vader zitten.
‘Ik weet dat het moeilijk is Juda, we hebben er allemaal moeite mee, maar ik wil dat je weet dat ik er voor je ben en je altijd bij mij terecht kan’, vertelt Jacob. ‘Ik zal mijn best doen om ons leven weer op de rit te krijgen.’ Jacob pakt Juda en Jeanette hun handen vast en start een gebed vol met hoop erin.
Er is onrust in de wereld. Ze horen hier en daar wat onrustig nieuws uit Duitsland en weten niet wat er allemaal precies gaande is. Ze krijgen hier en daar wat informatie mee. Zo krijgen ze van andere joden te horen dat er steeds vreemder naar hun geloof wordt gekeken.
Felle lichtjes, kinderen die lachen en de geur van suikerspin die de stad overneemt. Het is kermis in de stad van Purmerend in mei 1940. Echter is de kermis van korte duur. Nazi-Duitsland valt Nederland binnen. De kermis sluit en langzamerhand oefent nazi-Duitsland meer zijn invloed uit in Nederland, maar ook in Purmerend.
‘Ik ga ons aanmelden’, vertelt Jacob tegen zijn vrouw Jeanette. ‘We worden zelfs bedreigd als we het niet doen.’ Samen kijkt het stel naar de oproep die zij hebben ontvangen. Alle inwoners uit Purmerend van geheel of ten dele Joodse afkomst dienen zich aan te melden bij de gemeente. Deze aanmeldingsplicht in 1941 heeft veel invloed op de Joodse bewoners van Purmerend.
Jacob loopt door de Nekkerstraat, zijn blik valt op het bord in de etalage van ‘De Drie Zwanen’. ‘Voor Joden verboden.’ De woorden doen pijn. Dit is de plek waar hij jarenlang met het bestuur van voetbalvereniging Purmersteijn heeft vergaderd, een plaats vol herinneringen. Nu is hij er niet langer welkom en geschrapt als lid.
Het blijft niet daarbij. ‘We moeten de radio inleveren en ik ben mijn werk kwijt’, vertelt Jacob als hij thuiskomt van zijn werk. ‘Wat willen ze nog meer allemaal hebben?’, schreeuwt hij geërgerd en teleurgesteld. Zijn werk, wat hij helemaal zelf heeft opgebouwd met zijn compagnon en nu kwijt is. Het was nog een klap recht in zijn gezicht.
In het voorjaar van 1942, zit de familie Zwart samen met vrienden aan de keukentafel. Het gesprek is zwaar. Juda zit in stilte aan de andere kant van de kamer, stil mee te luisteren. Onderduiken wordt geopperd. Bezorgd kijken ze elkaar aan. Iedereen weet wat dat betekent. Je leven valt dan uit elkaar en er spoken veel vragen.
‘Kunnen we dat betalen? Kunnen we met z’n allen op één plek terecht?’, vraagt Jacob met angst in zijn stem. Het zijn allemaal vragen waar ze geen antwoord op kunnen geven.
Jeanette legt haar hand op die van haar man. ‘Misschien valt het ook allemaal wel mee’, zegt Jeanette. Ze weten dat sommige families zijn weggestuurd, maar wat ermee is gebeurd blijft onduidelijk.
De vrienden gaan later die avond weg en het stel kijkt elkaar in onzekerheid aan. De vraag blijft knagen, onderduiken of afwachten. Jacob loopt naar boven en doet de deur open van Juda zijn kamer. Hij gaat zitten op zijn hurken en legt zijn hand op die van Juda.
Jacob fluistert: ‘Ik wilde jou zo graag een onbezorgde toekomst geven en heb zo mijn best daarvoor gedaan door steeds weer op te krabbelen, maar nu weet ik zelf ook niet meer wat we moeten doen.’
Het duurt niet lang voordat de keuze voor hen wordt gemaakt. ‘We moeten verhuizen naar Amsterdam en het enige wat we mee mogen nemen is een tas met kleding en toiletspullen en wat gaan ze met ons huis doen?’, zegt Jacob hoog in emotie en in angst. Het is een moeilijke situatie voor het gezin.
‘Ik heb onze fruitbordjes en broche aan de buren gegeven’, vertelt Jeanette aan haar man. Samen kijken ze naar hun woning, waar ze nog maar een paar dagen mogen doorbrengen.
‘Juda het ontbijt is klaar’, roept Jeanette. Jacob zit in stilte voor zich uit te staren. Hij kan nog steeds niet geloven dat ze het huis moeten verlaten. Jeanette neemt een slok van haar thee en slaat de krant om. Juda wil net een hap van zijn boterham eten als er wordt aangeklopt. Jacob kijkt vragend naar zijn vrouw. ‘Wie komt er nou zo vroeg langs?’, vraagt Jacob. Hij loopt naar de deur en daar staat de razzia.
‘Meneer Zwart het is tijd om met uw familie mee te gaan naar Amsterdam.’ Jacob kijkt geschokt. Ze zouden nog een paar dagen hebben. De man is ongeduldig en het gezin moet snel de spullen pakken. Vol ongeloof en angst kijkt het gezin elkaar aan en pakken elkaars hand vast en stappen hun deur uit. Ze weten niet wat hun te wachten staat. ‘Ik heb mijn best gedaan, maar het is niet gelukt’, zegt Jacob nog.
Het gezin is naar Amsterdam gebracht en verbleef daar een korte tijd met andere Joodse families. Ze zijn al snel op transport gezet naar Auschwitz, waar Juda Zwart en Jeanette Engelsman direct bij aankomst op 12 augustus 1942 zijn vermoord en Jacob Isaac Zwart later werd vermoord op 30 september 1942.
Bronnen:
Bron 1: Yvette van Aurich, Zij heeft samen met Klaas onderzoek gedaan naar de familie Zwart en hun leven beschreven.
Bron 2: Klaas Kwadijk, hij heeft samen met Yvette onderzoek gedaan naar de familie Zwart en hun leven beschreven.
Bron 3: Reina Commandeur, heeft zelf de oorlog meegemaakt in Purmerend.