Hoogmoed komt voor de val

Hoogmoed komt voor de val

David en Nienke wandelen rond 4 uur ‘s middags op een zonnige woensdag door het bos bij Landgoed Sandwijck als ze een jongeman op de grond zien liggen. Verschrikt kijken ze elkaar aan; de man beweegt niet. Hij lijkt dood te zijn, en na kort overleg en enige twijfels loopt David er dan toch op af. Niet wetend hoe hij nu moet handelen begint hij te praten tegen het levenloze lijf dat voor hem op de grond ligt. ‘Hallo? Gaat het? Is er iets gebeurd?’, vraagt hij in de hoop tegen zijn verwachting in een antwoord te krijgen. De jongeman begint langzaam te bewegen, en er worden wat geluiden geproduceerd die in de richting van woorden lijken te gaan. Er zit bloed om z’n oog, en hij probeert een paar keer op te staan zonder dat dit lukt. Zijn gebrabbel gaat over in warrige communicatie, maar David is totaal niet gerustgesteld. 

Op de vraag van David of hij een dokter in moet lichten antwoord de man: ‘Nou, dat lijkt me niet zo bevorderlijk’. 

*

Op 17 juni 2020 fietst Jaap Kagiso Bierman (24) met zijn oppaskind, Kubo, naar een boerderij in de buurt van de Bilt. Hij brengt het jongetje met Downsyndroom in een bakfiets naar zijn stageplek. Het is een mooie zomerdag, en Jaap straalt van geluk omdat hij na een lange lockdown eindelijk zijn oppasbaantje weer op kan pikken. Vandaag is de eerste dag dat het weer kan en hij geniet van de wind in zijn lange blonde lokken en het contact met Kubo. Als hij hem op de boerderij heeft afgezet, besluit hij richting Landgoed Sandwijck te fietsen. Daar heeft hij nu al een paar keer een mooie rode beuk zien staan, en hij voelt dat het de perfecte dag is om die te gaan beklimmen. Laatst, toen hij ook langs de boom fietste, had hij dat al bijna gedaan. Maar het was nacht geweest en hij besloot toch door te fietsen naar huis.

Vandaag schijnt de zon, wappert zijn lichtblauwe katoenen shirt om zijn lijf heen en heeft hij een paar uur te vullen. Onderaan de boom draait hij rustig een jointje. Hij steekt ‘m achter zijn oor, checkt of zijn mobiel, portemonnee en aansteker nog in zijn zakken zitten, laat zijn rugzak onderaan de boom staan en klimt naar boven. Dat gaat makkelijker dan verwacht, en voor hij het weet zit hij helemaal in de top. Hij vind een paar dunne maar stevige, veerkrachtige takken waar hij zich in nestelt als een pas gelande adelaar. Zijn voeten, gehuld in groene sportschoenen, plaatst hij zo dicht mogelijk bij de stam van de boom, en hij steekt tevreden zijn jointje op. Hij leest wat gedichten uit eigen werk en geniet van de zon op zijn gezicht. 

Ingeklemd tussen die hoogste takken bovenin de rode beuk van zo’n 20 meter hoog, besluit Jaap een van zijn gedichten voor te dragen. Eerst voor zichzelf, en dan toch ook maar voor anderen, via een livestream op Instagram. Naast het gedicht voelt hij de behoefte om een betoog te delen over waarom mensen hem meer zouden moeten vertrouwen in bomen. Hij klimt al zo lang, zo vaak, en heeft meerdere keren kritiek gekregen op dat het ‘onveilig’ zou zijn. Jaap is het daar totaal niet mee eens, en wil even laten weten dat hij echt weet wat hij doet. Na zijn gedicht en het pleidooi, beëindigt hij de livestream. Hij wil graag even mediteren. 

Hij doet z’n ogen dicht en begint te mediteren. Als hij een dag later zijn ogen weer opent ligt hij in het ziekenhuis.

*

Ondanks Jaaps eigenwijze reactie op Davids vraag of hij een dokter in moest lichten: ‘Nou, dat lijkt me niet zo bevorderlijk’, besluit David toch een ambulance te bellen als hij hem vind. En dat is maar goed ook. Jaap blijkt, eenmaal aangekomen in het ziekenhuis, een gebroken nek te hebben, een dubbele klaplong en 4 gebroken ribben. Zijn rechter heup vleugel is afgebroken en zijn rechter onderbeen is op verschillende plekken gebroken. Dat laatste is het grootste probleem, want door die botbreuk is zijn slagader daar gescheurd. De slagader bloedt langzaam leeg in zijn been. Omdat zijn voet en been aan het afsterven zijn moet er snel gehandeld worden. In het ziekenhuis wordt Jaap diezelfde avond met spoed geopereerd. De artsen proberen een bypass in zijn been te zetten voor de gescheurde slagader. 

De operatie duurt lang en dat brengt veel onzekerheid, vooral voor Jaaps familie. Zij hebben sinds het belletje van de politie vanmiddag niks meer gehoord. Vanwege Covid-19 mogen ze nu niet langskomen in het ziekenhuis, en dat is enorm frustrerend. Uit het belletje met de politie kunnen ze alleen opmaken dat Jaap uit een boom is gevallen, dat er iets mis is met zijn been en dat hij nog leeft. Ze zijn enorm bezorgd. Het zijn een paar spannende, lastige uren waarin Jaaps ouders met hun andere twee kinderen huilen en elkaar rustig proberen te houden. Als Jaap de operatiekamer in wordt gebracht belt het ziekenhuis zijn ouders om te vertellen over de operatie. ‘Het zal lang duren. Maar dat is goed nieuws, het betekent dat er veel te herstellen valt’, krijgen ze te horen. Om 1 uur ‘s nachts belt het ziekenhuis opnieuw: de operatie is geslaagd.

Op donderdag 18 juni wordt Jaap in de loop van de dag wakker. Hij is zwaar verdoofd door de pijnstilling die hem is toegediend. Voordat hij het half door heeft zit hij met zijn ouders aan de telefoon. Hij snapt niet waar hij is. Het voelt alsof hij droomt. Zijn moeder vraagt hem of het goed met hem gaat. Hij zegt van niet, en voegt er enigszins verward aan toe dat hij een hele rare droom heeft gehad. Maar het komt wel goed, zegt hij, want hij is langzaam wakker aan het worden. Wat zijn moeder daarop antwoord is zijn eerste herinnering van na de val.

‘Nee Japie, het is geen droom, je bent uit de boom gevallen.’

Terwijl hij langzaam ontwaakt en begint te begrijpen wat er is gebeurd, ziet en voelt hij zijn verwondingen. Er zit een stellage in zijn been, zijn nek heeft een brace om gekregen en in zijn heup zijn pinnen gezet. Ondanks het gebrek aan gevoel weet Jaap dan al dat er iets niet goed is met zijn rechterbeen, het voelt doof en raar. De zusters vertellen hem over de geslaagde operatie, maar Jaap voelt aan dat ze iets achterhouden. De hele dag lang vraagt hij aan de zusters of zijn been geamputeerd gaat worden. ‘Nee, dat denk ik niet’ of: ‘Dat weet ik niet’, is elke keer het antwoord. 

‘s Avonds laat komt zijn broer langs, ondanks de strenge beperkingen door Covid-19 op bezoek. Ook aan hem vraagt Jaap: ‘Gaat mijn been eraf?’. ‘Ja Jaap, dat denk ik wel’, is het antwoord van zijn broer. 

Voor Jaap was dat korte bezoek van zijn broer, waarin eindelijk werd bevestigd wat hij al vermoedde over zijn been, enorm waardevol. Niet alleen was het zien van zijn broer heel geruststellend, het onder ogen komen van de nieuwe realiteit waarin hij een been zou missen was ook erg belangrijk in zijn proces.

Hij begreep het meteen: dat been zou er nu echt af gaan. Het deed pijn en bracht veel verdriet. Maar gek genoeg was het ook een geruststelling die veel acceptatie bracht, omdat hij wist dat hij het niet terug kon draaien. 

De volgende ochtend bezoeken Jaaps broer en zus hem in het ziekenhuis om met z’n allen samen afscheid te nemen van zijn been. Ze houden een kleine ceremonie, voornamelijk om het been te bedanken voor zijn diensten en er afscheid van te nemen. Jaap vertelt zijn broer dat het voelt alsof hij zijn beste vriend aan het verliezen is. Iemand waarop je altijd kan rekenen, waar je op leunt en steunt, komt te overlijden. 

In de nacht voor zijn amputatie ligt Jaap wakker. Hij piekert en woelt in zijn ziekenhuisbed. Over het leven met 1 been minder denkt hij veel na.

‘Wat betekent het om maar 1 been te hebben? En nog belangrijker: wil ik nog wel leven, als ik maar 1 been overhoud? Wat kan ik allemaal niet meer? Ik kan niet meer rennen, niet meer dansen. Ik kan niet meer longboarden, bomen of bergen beklimmen. Ik ga een hoop vrijheid verliezen. Maar, wat kan ik nog wel? Ik kan nog altijd dichten, op een podium staan, mijn teksten delen. Ik kan nog tekenen, schilderen, ik kan nog liefhebben, vrijen.’

Dat was voor Jaap genoeg. Na een lange nacht had hij vrede gesloten met het verlies van zijn been, het leven zonder dat been en met alles wat er de afgelopen 48 uur ineens was gebeurd. Hij wist dat hij onaangekondigd een nauwe ontmoeting met de dood had gehad. Hij had het idee dat hij met de dood had onderhandeld; hij zou zijn been betalen en zijn leven mogen houden. Daardoor kreeg hij  het gevoel dat dat been zijn leven had gered.

*

Wanneer de artsen Jaap de volgende ochtend de operatiekamer voor de tweede keer inrollen, is hij (in tegenstelling tot de eerste keer) zich erg bewust van wat er gaat gebeuren. Hij grapt vlak voor de operatie nog tegen de dokters: ‘I’m going out on a limb!’, en tegen z’n ouders: ‘Tot zo! Ik ga m’n been even inleveren!’

Diezelfde humor is vanaf de eerste dag al zijn manier om de situatie in perspectief te zetten. Het is zo’n bizarre situatie, dat hij er naast de pijn en het verdriet vooral ook om wil kunnen lachen. En dat doet hij dus, met zijn vrienden, vriendinnen, familie, en zelfs met de zusters en dokters in het ziekenhuis. Ze zien allemaal veel positiviteit en kracht bij hem en hij voelt zich sterker door alle steun die hij krijgt. Zo krijgt hij op een dag een kaartje van iemand die tegen hem zegt dat als iemand een prothese zou kunnen rocken, dat hij het dan zou zijn. 

Jaap ligt in totaal 9 dagen in het ziekenhuis. Dan gaat hij voor een weekend naar z’n ouders en de maandag erna begint hij meteen met revalideren. 

In revalidatiecentrum Hoogstraat krijgt hij zijn eerste echte ‘breakdown’ over wat er de afgelopen weken is gebeurd. Hij wordt bij aankomst zijn kamer in gerold, met al z’n ditjes en datje, zoals een rode bonsai boom en een wasbeer knuffel. En daar ligt hij dan. Alleen. Been kwijt. Met een nekbrace en alle andere verwondingen daar nog bovenop. Hij wordt gedwongen om hulp te vragen voor de kleine en de grote dingen. Hij kan zijn eigen kopjes thee niet zetten, kan niet zonder hulp opstaan. Hij huilt, lang en hard. Hij wil even niks anders dan warme chocomelk drinken en huilen. Dus dat doet hij. Het voelt als een opluchting dat de emotie zo groot is dat die overstroomt en alles er meteen uit komt. 

Kort daarna is het verdriet geuit en krijgt Jaaps positiviteit weer de overhand. Hij krijgt les in het soepel omgaan met een rolstoel, en leert zichzelf in de gangen van het revalidatiecentrum om wheelies te kunnen met zijn nieuwe vervoersmiddel. Tijdens ergotherapie leert hij de dagelijkse zaken ook zonder zijn tweede been te kunnen, zoals het bakken van een eitje. Om in beweging te komen gaat hij pingpongen en badmintonnen met de begeleiders in het centrum. Zijn herstel en optimisme verbaast iedereen, en hij voelt zich triomfantelijk over zijn proces. 

Hij voelt zich een echt succes, ook door zijn tijd in het revalidatiecentrum en iedereen die hij daar ontmoet. Door de andere patiënten daar krijgt hij door hoe goed hij er vanaf is gekomen. Sommigen waren van schuurtjes gevallen en hadden een dwarslaesie, anderen waren deels verlamd. De mensen die daar werken zijn steeds maar weer verbaasd. Ze vertellen hoe krachtig ze hem allemaal vinden en veel mensen laten weten geïnspireerd te zijn door hem.

Ook als hij 4 weken na de operatie zijn prothese krijgt laat Jaap zich niet snel uit het veld slaan. De prothese past door een zwelling eerst niet, en het doet ongelooflijk veel pijn om hem aan te trekken. Jaap heeft veel pijn bij zijn eerste stappen, maar bijt op z’n tanden en leert al snel behendig om te gaan met zijn nieuwe been. 

*

Nu, twee jaar later, kan hij al veel dingen waarvan hij zeker was dat hij ze nooit meer zou kunnen. Hij kan weer lopen, fietsen, dansen, bergen en zelfs bomen beklimmen. Als persoon zegt Jaap niet veel veranderd te zijn, maar hij is zich wel een stuk bewuster geworden van z’n eigen kracht. Zijn wil om te leven, zijn positiviteit, zijn geluk en dankbaarheid ziet hij nu als een echte zegen en als een inspiratiebron voor zichzelf en zijn omgeving. Hij klimt nog steeds zo nu en dan in bomen, en maakt veel kunst die geïnspireerd is op deze gebeurtenis die twee jaar geleden zijn leven voor altijd veranderde.

Over de auteur