Gezonken

Gezonken

Vissersboot

De zee gaf me altijd een warm gevoel. Het bracht me terug naar mijn eerste herinneringen als klein jongetje op het strand. De onbezorgdheid die ik had als ik wegrende voor een omgeslagen golf die steeds verder het zand doorweekte op het strand. Het gemak waarbij je jezelf liet meevoeren in het ritme van de zee op een luchtbed. De rust die het me gaf, terwijl het zo krachtig is. Nu klopt mijn hart twee keer zo snel als iemand het monster benoemt. Dat warme gevoel heeft plaatsgemaakt voor een diepe donkere angst.

‘Neem deze ook mee,’ zegt ze terwijl ze me een petje toereikt. Ik probeer oogcontact met haar te maken, maar haar blik blijft gericht op de inhoud van de opengeslagen tas. “Bebê, ik ga maar drie dagen weg. Voor je het weet, ben ik weer thuis met een vangst waar je u tegen zegt. Gister in de haven hoorde ik dat het een van de beste seizoenen is,” laat ik Maria weten. ‘Dat weet ik. Vanochtend hoorde ik het ook toen ik met Anita bij de bakker brood ging halen.’ Nog altijd kijkt ze me niet aan. “Heey, kom eens hier,” zeg ik terwijl ik een wuifgebaar met mijn handen maak. Ze negeert me en propt een stapeltje kleding in de rugzak. “Maria!,” zeg ik streng en ze kijkt op. Haar onderste oogleden glanzen en ze bijt op haar lip. ‘Sorry Romualdo,’ zegt ze met ingehouden adem om de tranen tegen te gaan. ‘Ik vind het helemaal niks dat je zonder Miguel op visserstocht gaat. Hij had beloofd om mee te gaan en nu zit je drie dagen alleen op het water.’ Het klinkt meer als een verwijt dan als een afscheid. “Lieverd, je weet dat Miguel nu andere dingen aan zijn hoofd heeft en daarnaast ben ik al vaker alleen op het water geweest,” probeer ik haar gerust te stellen. ‘Ik weet het. Ik vind het gewoon niks dat je drie dagen weg bent en alleen op het water zit,’ zegt ze met een zucht. Op dat moment valt de voordeur dicht en komen Anita en Emanuel de kamer binnen lopen. ‘Zijn we nog op tijd om gedag te zeggen?’ zegt Anita. “Natuurlijk, filha. Ik zal toch nooit weg gaan zonder een knuffel van mijn favoriete dochter?” Met gespreide armen loop ik op haar af en zet mijn handpalmen boven haar oren om een kus op haar voorhoofd te geven. ‘Pap, ik ben toch je enige dochter?’ verwijt Anita me. “Oh ja tuurlijk. Maar dan ben je nog steeds mijn favoriete dochter. En jij mijn favoriete zoon!” Ik draai me om naar Emanuel. “Let je een beetje op je moeder en je zusje?” vraag ik als ik mijn armen om hem heen heb geslagen en mijn mond zich naast zijn oorschelp bevindt. ‘Jahaa, dat zeg je elke keer als je weg gaat,’ Emanuel doet alsof hij geïrriteerd is, maar ik hoor dat hij mijn verzoek serieus neemt. “Mooi, dan ga ik ervandoor,” zeg ik terwijl ik naar de tafel loop waar de rugzak, die net zo bol is als Emanuel’s voetbal, ligt. Maria komt voor me staan en legt haar hoofd op mijn borst. ‘Doe voorzichtig alsjeblieft. Ik heb je graag nog wat langer bij ons.’ Ze huilt, maar ze lacht. “Doe ik Bebê. Echt.” De rugzak zwaai ik op mijn rug en ik loop naar de voordeur. Mijn hand ligt al op de deurklink als mijn middel wordt fijn geknepen door twee dunne armpjes. ‘Doei papa, vang maar veel vissen,’ zegt Anita met haar hoofd in haar nek en haar kin in mijn heup. “Doei lieverd.” zeg ik met mijn handen over haar rug wrijvend. “Over drie nachtjes slapen ben ik terug.” Ik stap over de drempel en een windvlaag ontmoet me. Het is winderig voor het seizoen. Ik loop de straat op en achter me valt de deur in het slot.

Weeesh. M’n petje ligt weer aan de andere kant van de boot. Zuchtend pak ik het op en zet het terug op mijn hoofd. Het weer is anders dit seizoen. Hoewel de zon regelmatig schijnt, is de lucht onrustiger dan normaal. Af en toe zorgt een windvlaag ervoor dat de spullen op de boot omvallen. Ik loop terug naar de zijkant van de boot om het net binnen te halen. Haha, in the pocket. Terwijl ik steeds meer zicht krijg op de onderkant van het net, wordt het ook moeilijker om het net vast te houden. Kleine makreeltjes springen met schokkende bewegingen als bange katten in de lucht. Dit is lekker hoor. Gauw pak ik een emmer erbij en probeer met een schuddende beweging het net leeg te maken.

Het begint te schemeren en door de grijze wolken boven mijn hoofd is het donkerder dan normaal. Met het laatste daglicht ruim ik de losliggende spullen op het dek op. De golven zijn hoger dan normaal en het bootje gaat vandaag alle kanten op. Ik loop richting het net als het begint te regenen. Vloekend hijs ik het net omhoog. Hij glipt uit mijn handen en valt terug in het water. Splash. Een mini golf doorweekt mijn broek en sandalen. Nog harder vloekend kijk ik over de reling waar mijn net terug in de zee is gevallen. Met mijn voorovergebogen hoofd zie ik dat het water bijzonder hoog staat en bijzonder dicht bij de zijkant van de boot komt. Ik kan me niet herinneren dat het water zo hoog stond bij mijn vorige vistochten met Miguel. Een kleine golf van paniek raast door me heen. Dit is niet goed.

In eerste instantie dacht ik dat het heftige weer de oorzaak was van mijn ondergang. Niets bleek minder waar.

Inmiddels regent het zo hard dat ik niet eens meer de zompige klanken uit mijn sandalen hoor. Met samengeknepen ogen loop ik over de boot op zoek naar het lek. Het water staat zo hoog dat het ieder moment de boot kan overnemen. Het achterste deel van de boot ligt het laagst en daar zie ik de golven steeds dichterbij komen als een hongerige leeuw in afwachting op zijn prooi. Nergens kan ik een gat of een lek vinden dus het moet aan de onderkant zitten. Adem in, adem uit. Dat lukt niet. Een vreemd gevoel in mijn buik maakt dat ik misselijk word, terwijl het water inmiddels mijn sandalen doorweekt. Water druppelt van de relingen en vallen in de boot. De boot begint heftiger op en neer te gaan en ik verlies bijna mijn evenwicht. Ondertussen kijk ik om me heen naar de uitgerekte vlaktes zonder ook maar een teken van leven te zien. Het is bijna te donker om de horizon nog te zien. Ik voel mijn hart bonzen in mijn hoofd. “HEEELP!!!” probeer ik toch maar een keer. Geen antwoord. Dan gebeurt het. Een golf heeft toegeslagen. De achterkant van de boot wordt langzaam meegenomen door de zee en de boot kantelt naar achter. Met beide handen houd ik me vast aan de reling en ondertussen doe ik een schietgebedje. Het instabiele krukje is het eerste slachtoffer. Het wordt opgeslokt alsof de zee dorst heeft. De eerste emmer begint te glijden en valt onderweg om. Het ene na het andere voorwerp wordt als een magneet naar de achterkant van de boot getrokken. Uit paniek klauter ik naar mijn slaaphut om de portofoon voor noodmeldingen te zoeken. Het water heeft een groot deel van mijn boot opgeslokt. Het stroomt ook mijn slaaphut binnen. Het petje drijft eerst weg en dan mijn rugzak. Ik voel de boot steeds verder kantelen en kan mijn evenwicht niet meer houden. Met een harde klap raak ik het houten wandje van mijn slaaphut. Een stekende pijn in mijn schouder maakt dat ik niet helder meer kan nadenken. De boot kantelt met een steeds snellere vaart. In mijn ooghoek zie ik een object voorbij komen. Het verbaast me, omdat het niet zoals alle andere voorwerpen wordt opgeslokt door de zee. Het is de koelkast die op zijn rug met een opengeslagen deurtje ligt te dobberen. Ik weet wat ik moet doen. Mijn einde was nabij en deze koelkast is mijn enige redding. Met alle kracht duw ik mezelf overeind en ik strompel naar de koelkast. Onhandig zwaai ik mijn been in de koelkast en zet me af om me vervolgens in de koelkast te laten vallen. Het duurt een paar minuten voordat mijn boot niet meer te zien is. Ik staar naar de donkere plek waar mijn boot heeft gelegen, althans dat denk ik. Eerlijk gezegd zie ik niet zoveel en op een paar houten planken na die drijven in de zee, lijkt het alsof ik nooit heb bestaan.

De stilte. Thuis werd ik er rustig van. Ik probeer niet te veel te denken aan waar ik had kunnen zijn. Bij mijn vrouw tegen wie ik zei dat ik maar drie dagen weg was. Bij Anita met wie ik heb staan knuffelen bij de voordeur. Bij Emanuel aan wie ik beloofde om samen een keertje te gaan vissen. Soms droom ik even weg en dan denk ik dat ik ze mijn naam hoor roepen. Maar dat is geen werkelijkheid waar ik me nu in bevind. De werkelijkheid is het rond dobberen op zee in een koelkast. Het klinkt als een begin van een slechte grap. Een grap waar Maria waarschijnlijk wel om moet lachen. Mijn mondhoek krult omhoog bij de gedachte.

Ik heb al dagenlang niks meer gehoord. Behalve het onregelmatige omslaan van de golven. Ik weet niet eens meer hoe mijn eigen stem klinkt. ‘H-hallo’. De stem klinkt me vreemd in de oren. Het is meer een gefluister dan een begroeting. Ik probeer mijn keel te schrapen, maar zonder resultaat. Voorzichtig probeer ik mijn gewicht te verplaatsen om in een andere positie te gaan zitten. Met mijn benen verstrengeld kijk ik nogmaals over de uitgerekte watervlaktes. Niks. Ik draai me om en kijk de andere kant op. Dan trekt een beweging in de zee mijn aandacht. Een paar meter van de boot vandaan beweegt iets, net onder de oppervlakte van het water. Het komt dichterbij. Het is een vloeiende beweging. Ik zie een glibberige punt boven het water uitsteken. Shit. Ik probeer iets te vinden waarmee ik de mensenverslinder kan wegjagen. Mijn enige optie is een versleten sandaal die ergens onderin de koelkast is beland. Het zweet breekt me uit en met grote ogen kijk ik op. Niks. Dit is vreemd. Ik kijk achterom en hap naar adem. Haaien zwemmen nooit alleen. De punten cirkelen om me heen en ik blijf doodstil zitten. Ik durf me niet te bewegen. Hoewel de zon schijnt, voel ik een ijskoude rilling over mijn rug glijden. Pas een paar minute later durf ik op te kijken. Niks. Ik draai mijn hoofd. Ook niks. Saved but not for long.

Nog nooit was ik zo dicht bij de dood.

Een zoemend geluid. Het komt niet binnen. Ik weet niet eens of ik nog wel ademhaal. Weer hetzelfde geluid, maar dan harder. Met moeite open ik mijn ogen en een wazig beeld van de zee vult mijn blikveld. Ik voel niks meer. De dagenlange pijn in mijn schouder is onderdeel van mijn lichaam geworden, mijn tong is al zijn vocht verloren en mijn huid brandt en bloed. Maar ik voel het allemaal niet meer. Stiekem had ik gehoopt dat god me had meegenomen. Weg van deze akelige plek. Bzzzz. Ik schrik. Achter me hoor ik stemmen. Ben ik dan toch meegenomen door god? ‘HALLO?’ Ik hoor toch echt iemand schreeuwen. Met mijn hoofd draaiend kijk ik opzij. Een boot. Een boot met mensen. Een boot met mensen die hard naar mij zwaaien, schreeuwen en vragen of ik oke ben. Nee, ik ben niet oke, wil ik zeggen, maar er komt geen woord uit. Het enige wat ze krijgen is een slap handje omhoog en een rollende traan op mijn wang. Eindelijk. Eindelijk kan ik weg uit deze koelkast en weg van deze plek. Eindelijk kan ik ontsnappen aan het monster; de zee.

Over de auteur