‘Inshallah’

‘Inshallah’

Foto: Anna Shvets

MAMA AAN DE TELEFOON

Adam is moe van een lange werkdag en loopt over straat op weg naar huis. Het is al laat, 23:00 uur, hij is blij dat hij bijna thuis is. Adam staat op de derde verdieping voor de deur van zijn huis. Hij probeert zijn sleutels onderin zijn tas te halen. Na een paar keer graaien lukt het hem om de sleutels te pakken en de deur open te maken. “Hi”, roept hij. Geen reactie. “Hallo!”, zegt hij nog een keer. Weer geen reactie. Het is stil. Mama is niet thuis. Dat is gek. Normaal is ze er altijd, denkt hij. Hij twijfelt niet en pakt meteen zijn telefoon om te vragen waar ze blijft. De telefoon gaat 3 keer af en dan hoor je “Hi, Adam.”

“Mama, waar ben je, vraagt hij snel?” “Ik ben bij tante, hoort Adam zijn moeder tegen hem zeggen.” “Ik moet hier tijdelijk blijven door corona. Het is een risicovolle periode. Ik moet oppassen voor de pijn in mijn arm.” Het is een paar seconden stil en dan zegt Adam; “oké, is goed. Slaap lekker mama.” Hij drukt op de rode knop en gooit zijn telefoon weg op zijn bed. Zijn moeder heeft het niet gezegd, maar hij weet zeker dat het zo is. Ze heeft kanker, denkt hij. Adam voelt zich verloren. Hij voelt zich leeg en gebroken van binnen op hetzelfde moment. Het voelt alsof iemand met een mes telkens opnieuw in zijn hart steekt.

TWEE MAANDEN GELEDEN

De pijn begon twee maanden geleden. Adam zit samen met zijn moeder en broertje thuis op de bank. “Auw! Mijn arm doet pijn”, hoort Adam zijn moeder tegen hem zeggen. Adam vindt het vervelend voor zijn moeder, maar denkt dat er niks aan de hand is.  Ik heb ook weleens pijn, denkt hij. Een paar weken later gebeurt het weer. En de dagen daarna weer. Het is nu al de zoveelste keer sinds een korte tijd dat zijn moeder dat akelige gevoel in haar armen heeft. Plotseling krijgt Adam er een ander gevoel bij. Plots neemt een zeurende druk zijn buik over. Die pijn komt steeds vaker bij mama. Dat is gek, denkt hij. Hij zegt tegen zijn moeder dat ze misschien toch eens naar de dokter moet gaan. Zijn moeder schudt stevig haar hoofd. “Ja, ja,” antwoordt ze. “Dat komt wel.”

Een week later wordt Adam op een zaterdagochtend gewekt door het doordringende geluid van de drilboren van de bouwvakkers van beneden. Het is zijn nieuwe wekker geworden. Met een diepe zucht en een licht ochtendhumeur stapt hij uit bed, maar al snel verdwijnt zijn geïrriteerde gevoel. Het is nu middag en samen met zijn moeder zit hij op haar bed. Ze maken grapjes en lachen samen, wat hun beide veel plezier geeft. Plotseling ziet Adam zijn moeder naar beneden kijken. “Adam kijk. Ik heb blauwe blekken op mijn benen”, zegt ze tegen hem. Adam zijn ogen worden groot en knijpt de dekens strakker vast, terwijl zijn handen in vuisten veranderen en zijn borst vooruitgaat. Zijn lippen blijven tegen elkaar aan. Het is stil. Adam weet niet wat hij moet zeggen en vermijdt de confrontatie. Hij is bang om zijn zorgen te uiten en besluit het te negeren. Zijn hele leven heeft hij al een angst om ziek te worden. Het zal toch niet dat zijn moeder nu… denkt hij. Adam is bang en doet alsof dit niet is gebeurd. Hij gaat verder.

GENIETEN

Het is mei 2020. De lucht is blauw en de zon straalt. Het is de laatste maand voordat de zomer begint. Adam geniet van zijn leven. Hij is een paar maanden geleden geslaagd voor zijn examen. Daar hoefde hij niet zoveel voor te doen. Hij is een van de vele met een ‘coronadiploma’. De welbekende examenstress is hem dus gespaard gebleven. Dat maakt hem niks uit. Sterker nog, ondanks de coronaperiode geniet hij extra hard van zijn leven. Vele warme avonden brengt hij door met zijn vrienden, soms wel met 20 man. Aan de “met max 2 mensen naar buiten regel”, heeft hij schijt. Dat is nu wel duidelijk. Met een paar wijntjes in zijn hand, muziek en zijn vrienden komt hij een onbezorgde zomer te gemoed, denkt Adam.

BROER GAAT WEG

Adam denkt niet veel aan zijn moeder en haar arm. Door alle uitjes en zijn vrienden is hij totaal niet bezig met de pijn die ze in haar arm heeft. Hij is zo enthousiast over de zomer dat zijn hart bij het opstaan meteen sneller gaat kloppen, zijn bloed stroomt sneller door zijn anderen en hij heeft helemaal geen stress meer. Hij geniet. Maar dan komt het moment dat Adam zijn broer, Mo, gaat verhuizen naar Frankrijk. Met het gezin brengen ze hem naar Schiphol, maar alleen Adam loopt met hem mee naar binnen. Samen duwen ze Mo’s koffers door de grote ruimte. Ze zijn opzoek naar de goede gate. Het is chaotisch, lawaaierig, met duizenden rollende koffers, huilende baby’s en een vrouwenstem die om te minuut iets omroept, is het moeilijk om te concentreren. “Ah, gate 3’, hoort Adam zijn broer zeggen. Adam kijkt Mo aan en beseft dat dit het moment is om afscheid te nemen. Adam pakt zijn broer vast en omhelst hem stevig. Mo kan geen kant op en voelt de tranen van Adam op zijn schouder vallen.

Twee dagen later ligt Adam in zijn bed. Met een dikke warme deken over hem heen en een wit kussen onder zijn hoofd ligt hij onder het sterretjesgordijn met zijn ogen dicht. Hij zit in een diepe slaap. Opeens staat hij op. Hij opent zijn kamerdeur en loopt door de gang de kamer naast de keuken in. Het is de slaapkamer van zijn moeder. “Ik moet je helpen. Ik moet je helpen. Er is iets mis, zegt hij.” Hij is niet bewust van zijn gedrag en de omgeving. Hij is aan het slaapwandelen.

VERDER (TERUG NAAR HET TELEFOONGESPREK)

Na een halfuur lang staart hij nog steeds met verloren gedachtes naar zijn telefoon die hij had weggegooid. “Ik weet dat mijn gevoelens kloppen. Mijn moeder heeft net gezegd dat ze tijdelijk bij tante moet blijven. Waarom? Ze is daar nooit zo lang. Adam is bang dat zijn grote angst dat iemand in zijn omgeving ziek wordt, werkelijk is geworden. Ze heeft kanker”, denkt Adam. Op een gegeven moment stopt hij met staren naar zijn telefoon. Wat moet hij nu? Zijn hart voelt als lood.

Samen met zijn broertje woont hij nu in het huis. Zijn moeder is bij tante, zijn broer in Frankrijk en zijn vader is sinds zijn achtste al uit huis. Hij heeft het zwaar. Zijn kamer en het sportveldje zijn de enige plekken waar hij nog komt. Hij zondert zich af van de buitenwereld en praat alleen nog met zijn broertje en moeder. Met zijn moeder belt hij elke dag. Adam en zijn moeder praten dan niet over dat ze weg is en pijn heeft. Niemand begint daarover. Hij zegt ook niet tegen zijn moeder dat hij al weet wat er aan de hand is. Hij is bang en vindt het moeilijk om daarover na te denken. Dus doet hij alsof er niks aan de hand is en vertelt hij zijn moeder hoe het met hem gaat. Hij vertelt dat hij veel aan het sporten is en graag Egyptisch wil leren. “Als je weer terugkomt, wil je het me dan lesgeven?”, vraagt hij.

Het gaat steeds beter met Adam. Terwijl zijn broertje de hele dag in bed ligt, helpt het sporten voor hem om zijn hoofd leeg te maken en er dus bovenop te komen. Hij gaat zelfs naar de bieb om een Egyptisch woordenboek te kopen en zijn kennis uit te breiden. Hij knapt weer op en soms ziet hij zijn moeder zelfs. Hij sport dan op het veldje voor het huis van zijn tante. Zijn moeder komt dan naar buiten. Ze heeft een mondkapje op en ze moeten een paar meter afstand houden. Toch is het fijn voor Adam om zijn moeder weer even te zien.

VERTELLEN

Het is middag en Adam is alleen thuis. Hij hoort geritsel in de trappenhal en opeens gaat de deur open. “Wie is dat,” vraagt hij zichzelf af. Zijn broer komt binnen. Adam kan zijn ogen niet geloven. “Wat doe jij hier? Jij was toch in Frankrijk? Waarom ben je terug? Waarom heb je niks gezegd.” Adam stelt veel vragen en merkt dat hij langzamerhand steeds geïrriteerder wordt. Hoe heeft Mo terug kunnen komen zonder iets tegen mij te zeggen?, denkt hij. Mo loopt verder het huis in en dan komt er op een gegeven moment nog iemand binnen. Het is zijn moeder. Adam ziet dat ze een mondkapje opdoet. Alle ramen in het huis moeten open. Het moet doorluchten, want corona is gevaarlijk. “Ga even zitten,” zegt ze. Adam weet niet wat hij moet doen. Het moment dat hij Mo en zijn moeder in het huis zag staan, wist hij het eigenlijk al gelijk. Ze gaan me het nu vertellen. Adam neemt met een knoop in zijn maag plaats op de bank. Ondanks het lekkere weer en de warme zon heeft hij het koud. Dat komt door de tocht van alle open ramen en de onderbroek die hij alleen aanheeft. Hij zit recht tegenover zijn moeder, die op een bruine stoel voor hem zit. Mo zit naast hem op de bank. Er hangt een grimmige sfeer.

“We moeten even praten”, zegt ze moeder tegen hem. Adam wist wat er ging komen, maar het voelt alsnog eng voor hem. Binnen nu en een paar minuten komt mijn grootste angst, waar ik altijd al bang voor was, uit. Kanker hebben, denkt hij. Adam kijkt zijn moeder aan. “Ik heb kanker”, zegt ze tegen hem. “Ik heb een tumor in mijn borst, maar niet verdrietig zijn Adam. Het komt goed, Inshallah.” Met godswil betekent dat.

Adam zegt niks. Hij barst uit in huilen. De tranen stromen over zijn gezicht heen. Zijn moeder lijkt opgelucht te zijn en zegt tegen Adam; “het is niet uitgezaaid. Ik heb God gevraagd dat het niet zou uitzaaien en het is niet uitgezaaid”, zegt ze. Adam kijkt zijn moeder aan terwijl zijn moeder hem vertelt dat de doctoren eerst wel dachten dat het was uitgezaaid. “Maar toch niet dus. Het komt goed Adam.”Adam weet niet wat hij moet zeggen en kan eigenlijk alleen maar huilen. Hij gaat naar zijn kamer en ligt in bed. Na een paar minuten hoort hij zijn telefoon afgaan. Het is zijn vader. “Hey, wat doe j..”, wilde hij aan Adam vragen. Hij maakt zijn zin niet af. Hij hoort Adam heel hard aan de telefoon huilen en zegt “het komt goed.” Oh… Jij wist dus ook al dat mama ziek was?, denkt hij.

Als Adam weer teruggaat naar de woonkamer zitten zijn moeder en broer nog op dezelfde plek. Zijn moeder zegt tegen hem dat dit het goede moment was op het aan hem te vertellen. “Ik weet nu dat het niet is uitgezaaid.” Toen Mo een paar weken geleden ging verhuizen naar Frankrijk, tilde ik een matras op. Mijn arm deed zoveel pijn”, zegt zijn moeder. “Ik ging met mijn rechterhand naar mijn linker oksel en voelde een harde, stugge, kleine, knikker. Ik ging naar de dokter, deed onderzoek en toen kwam ik erachter. Borstkanker.” Adam kon nog niet de goede woorden vinden om erop te reageren. Over een uur moet hij werken. Zijn moeder zegt tegen hem dat hij niet hoeft te gaan, maar hij wil toch. Met zijn elektrische fiets fietst hij vanuit Amsterdam-Osdorp naar de Kinkerbuurt. Een kwartiertje doet hij erover. Binnen bij zijn werk legt hij zijn spullen boven en begint bijna weer met huilen. Hij probeert het in te houden en gaat werken.

TOMMY

Tijdens zijn 6 uur lange suffe shift voelt hij zich levenloos. Ook beseft hij opeens dat hij het nog aan niemand heeft verteld. Hij appt zijn beste vriend Tommy en zegt dat hij hem wat moet vertellen. Adam spreekt met hem af bij het Amstelhotel. Hij ziet Tommy en geeft hem meteen een knuffel. Adam loopt achter Tommy aan zijn huis in, meteen door naar de keuken. In de Amsterdamse keuken zitten ze tegenover elkaar op houten stoelen. Het is even stil, ze kijken elkaar aan en Tommy geeft een blik waarvan je kan aflezen dat hij nieuwsgierig is naar de situatie. Adam zegt; “mama heeft kanker.” Hij dacht dat zijn tranen op waren, maar dat bleek niet zo te zijn. Zonder iets te zeggen beginnen ze allebei te huilen. Dit is de eerste keer in Adam zijn leven dat hij zijn beste vriend sinds hun 12e heeft zien huilen. Na een paar minuten vraagt Tommy aan Adam hoelang hij dit al weet. “Vandaag heeft mama het vertelt”, zegt Adam. “Maar ze wist het zelf al wat langer”, voegt hij eraan toe. “Is het uitgezakt…” “Nee. Gelukkig niet zegt Adam snel. Gelukkig niet.” De hele avond blijven ze samen aan de houten tafel zitten. Ze huilen meer dan dat ze praten.

HALF JAAR LATER

Adam is trots op zijn moeder. Ze heeft maandenlang gestreden. Tijdens haar laatste chemokuren woont ze ook weer thuis. Op een gegeven moment komt het moment waarop Adam heeft gehoopt. De doctoren zeggen dat ze geen kanker meer heeft. Eindelijk. Ik mag mama weer knuffelen, denkt hij. Dat heeft hij al bijna een jaar niet kunnen doen. Hoewel de doctoren zeggen dat zijn moeder geen kanker meer heeft, merkt Adam dat het leven nog steeds niet helemaal normaal is. Zijn moeder is zwak en moet langzaam herstellen. Zijn moeder spreekt niet uit dat ze weer beter is. Zal zijn moeder ooit weer helemaal de oude worden? Zullen ze ooit weer kunnen leven zonder de angst voor kanker? Hij hoopt het en zijn moeder bidt ervoor.

Over de auteur

Renée Burger

Hi! Veel leesplezier allemaal.