Normaal leven

Normaal leven

Esther pakt haar jas van de kapstok en ritst hem dicht. Ze roept haar dochter en strikt snel haar veters. Met de collectebus in haar ene hand en folders in de andere stapt ze de voordeur uit. Vandaag gaan ze collecteren voor de Nierstichting, iets wat ze samen al vaker hebben gedaan. Ze lopen de Molenstraat in, de straat die vandaag aan de beurt is. Om de beurt bellen ze bij de huizen aan en vragen ze om een bijdrage. De mensen aan de andere kant van de deuren lachen vriendelijk en knopen gezellige gesprekken aan. “Dit is zo erg nog niet”, zegt haar dochter die alweer onderweg is naar de volgende deur. Esther denkt even terug aan vroeger, toen ze voor een hele andere reden wekelijks langs de deuren ging. Toen maakten mensen niet met een vriendelijke lach de deur open, hij werd eerder weer in je gezicht dichtgesmeten. Ze heeft met haarzelf afgesproken dat ze haar kinderen een ander leven zou gaan geven, een normaal leven.

1993

Esther zit op de fiets richting school, met haar kin verstopt in haar kraag, terwijl haar adem wolkjes maakt in de koude ochtendlucht. Verzonken in gedachtes vraagt ze zichzelf af waarom van al die gezinnen zij nou toch weer precies een Jehova’s Getuige moet zijn. Ze veracht het, ze wil een normaal leven. Als ze het schoolplein op fietst, stapt ze af en loopt ze richting de fietsenstalling. Hier begint het geroep al: “Hey Jehova!!” Snel parkeert ze haar fiets en probeert ze de sleutel uit het roestige sleutelgat los te friemelen terwijl ze de stemmen dichterbij hoort komen. Ze grijpt haar tas en wandelt in snel tempo richting de ingang van het schoolgebouw. Naast de twee grote klapdeuren staan de populaire jongens en meisjes allemaal te roken, dit is het ergste gedeelte. Gewoon naar beneden kijken en doorlopen, in de aula is ze weer veilig. Met het gezelschap van haar vriendinnen komt ze de dag door, het is vrijdag, bijna weekend en even verlost van de kwelling genaamd school.

Het is zaterdagochtend en Esther wordt wakker door haar moeder die in de kamer naast haar huilend naast het bed van haar broer staat. Het is zo tijd voor de velddienst en zoals altijd wil haar broer niet mee. Ze neemt het hem niet kwalijk, zelf snapt ze niet goed hoezo ze zelf wel altijd maar mee blijft gaan. Alhoewel Esther de velddienst verschrikkelijk vindt, weet ze niet beter en wil ze haar ouders ook niet teleurstellen. Haar andere broer gaat wel altijd mee. Haar zus daarentegen, die woont nu niet meer thuis, zij is een tijdje geleden uitgesloten uit de gemeenschap. Om deze reden ziet Esther haar niet veel meer. Ze wordt uit haar gedachten gehaald door haar moeder in de kamer naast haar. Huilend en smekend hoort ze haar vragen of haar broer mee wil gaan, tevergeefs. Esther gaat rechtop zitten in haar bed en trekt haar kleren aan. Iedere week gaat ze met meer en meer tegenzin de velddienst in. Alles aan het geloof van de Jehova’s Getuigen zint haar niet en zorgt voor knopen in haar maag. Beneden is de woonkamer hoort ze al vele stemmen door elkaar heen praten, ze verzamelen altijd bij haar thuis. Over een paar minuten krijgt ze te horen waar ze naartoe gaan vandaag en met wie ze opgescheept zit. De zenuwen beginnen al naar boven te komen.

De zon schijnt op haar gezicht als Esther de van De Vriesstraat inloopt. Het is niet heel warm, maar de zenuwen in haar lichaam zorgen ervoor dat ze hier niks van merkt. Vanochtend is er bepaald dat ze vandaag de velddienst ingaat in Herveld, een plaats waar veel klasgenoten wonen. Ze hoopt dat het met bakken uit de lucht gaat vallen zodat ze de kans dat ze bij een klasgenoot aan moet gaan bellen kan ontlopen. Een hele nieuwe rij huizen doemt op vanuit de schaduw. Keer op keer herhaalt ze hetzelfde riedeltje in haar hoofd, als een plaat die vastloopt; “Goedemorgen mevrouw, ik ben Esther en ik heb hier De Wachttoren en De Ontwaakt. Heeft u interesse om die te lezen?” Ze maakt het poortje open die naar een voordeur lijdt en stapt het kiezelpad op, achter haar loopt zuster Janssen. Haar vinger stopt een centimeter voor de deurbel. Esther is als de dood om een bekende tegen te komen en een gevoel van doodsangst neemt haar lichaam over. Ze twijfelt om net alsof te doen dat ze aanbelt, iets wat ze al vele malen vaker heeft gedaan. Ze voelt de adem van zuster Janssen echter in haar nek hijgen en durft het niet aan. “Ga je nog aanbellen Esther?”, hoort ze achter haar. Ze drukt op de deurbel en voor een moment staat de tijd stil. De tijdschriften die ze al die tijd met klamme handen dicht tegen haar aangedrukt hield houdt ze nu voor haar borst. De deur wordt met wat gekraak geopend en ze begint haar verhaaltje te vertellen. “Nee geen interesse”, kan ze er nog net uit opmaken voordat de deur alweer in haar gezicht wordt dichtgesmeten. Even is ze opgelucht, omdat het in ieder geval niemand was die ze kende. De opluchting maakt echter alweer snel plaats voor nieuwe angst: want wie staat er achter de volgende deur? De velddienst duurt altijd ongeveer twee uur, voor Esther kan de tijd niet snel genoeg voorbij gaan. “Dit is de laatste straat die we vandaag doen”, kondigt zuster Janssen aan. Als ze eenmaal alle huizen in de straat afgegaan zijn, valt er een last van Esther haar schouders af. Deze velddienst heeft ze ook weer overleefd. Ze verzamelen met alle Getuigen weer op dezelfde plek als dat ze twee uur geleden begonnen en stappen de auto’s in; op naar huis.

Eenmaal thuis aangekomen snelt Esther de auto uit en rent naar de voordeur. Ze rommelt wat met de sleutel in het sleutelgat, maar al snel vliegt de deur open. De heerlijke geur van vers gemaakte groentesoep komt haar tegemoet. Haar vader heeft de soep gemaakt, iets wat hij wel vaker doet na de velddienst. Langzaam druppelt iedereen de woonkamer binnen en wordt de soep in kommen uitgedeeld. Dit zijn momenten waar Esther met plezier naar terug kan kijken, haar jeugd was niet alleen maar kommer en kwel, het was vaak ook heel gezellig. Ze schrokt de soep naar binnen en waant zich een weg door de druk kletsende mensen naar boven. Het is zaterdag vandaag, dat betekent dat ze de rest van de dag tijd voor haarzelf heeft.

Het geloof heeft in het gezin van Esther altijd op plek 1 gestaan, zelfs boven familie. Haar moeder was altijd druk met het geloof, andere broeders en zusters of het huishouden, ze nam weinig tijd voor haar. Ze heeft ook nooit ergens met haar ouders over kunnen praten, die begrepen het niet. Ze had een paar goede vriendinnen en daar deed ze alles stiekem mee. Zo ook weer deze zaterdagavond. In het weekend wilde ze even ontsnappen aan al het gepest wat ze doordeweeks meemaakte.

“Mam ik ga naar Sophie toe en daar blijf ik slapen.” “Goed, maar dan halen we je morgenochtend om 8 uur op om naar de Zaal te gaan.” Snel pakt Esther haar tas en propt hem vol met ‘logeerspullen’. Veel make-up en haar uitgaanskleding propt ze onderin haar tas, daarboven stopt ze een pyjama en wat toiletspullen. Eenmaal bij Sophie kleedt ze zich om in een geheel nieuwe outfit en spuit ze een parfum op die zo lekker ruikt dat ze even vergeet wat ze aan het doen is. Ze voelt zich gelukkig. Het zwarte oogpotlood dat ze uit haar toilettas pak brengt ze dik aan op het randje van haar ooglid, waarna ze mascara opsmeert en haar lippen rood maakt. Als Esther en haar vriendin zichzelf eenmaal klaargemaakt hebben springen ze op de fiets en fietsen ze in snel tempo naar Arnhem. De wind raast langs hun blote benen en armen, en met moeite komen ze aan bij hun favoriete club, waar de andere vriendinnen al op ze staan te wachten. Lachend en kletsend lopen ze naar binnen waar ze verwelkomd worden door de luide muziek en de geur van alcohol. Ze hebben allemaal geen geld en ze kunnen zichzelf maar één drankje veroorloven. De rest van de avond dansen ze, zoals altijd. Vanavond kent even helemaal niemand haar, even geen ‘Hey Jehova”, even vrij van alles.

De volgende ochtend schrikt Esther om zeven uur wakker door haar wekker. Ze is vannacht om 4 uur gaan slapen, maar ze moet er zo fris en fruitig uitzien voor wanneer haar familie haar komt ophalen. Ze trekt nette kleren aan die ze altijd aanheeft wanneer ze naar de Koningkrijkszaal gaat, een zaal waar alle Getuigen uit een gemeenschap samen komen. Haar blouse is iets wat verkreukeld en haar rok rijkt tot over haar knieën. Ze haalt de resten make-up van haar gezicht af die zijn blijven hangen van vannacht en poetst haar tanden. Voordat ze haar tas alweer helemaal heeft ingepakt gaat de deurbel en worden achter het troebele raam de silhouetten van haar familie zichtbaar. Ze zegt gedag tegen haar vriendin en snelt naar buiten, waar haar moeder haar opneemt van top tot teen en geen woord zegt. Ze stappen de auto in en gaan onderweg naar de Zaal, zonder te weten dat het een van de laatste keren zal zijn.

Ze loopt de zaal in samen met haar familie en ze gaan zitten op de stoeltjes die in rijen zijn klaargezet. Voorin de zaal, op het podium, staat een lessenaar met microfoon en een tafel met twee stoelen. Terwijl er steeds meer families en mensen binnendruppelen die om de beurt voordat ze plaatsnemen een praatje komen maken, zit Esther zenuwachtig te wiebelen op haar stoel. In de zaal worden er iedere zondagochtend toespraakjes gehouden, een soort toneelstukjes, en dit keer is het haar beurt. Bibberend als een rietje en met klamme handjes staat ze op het podium naast een zuster die aangewezen is om dit samen met haar te doen. De zuster speelt vandaag iemand bij wie ze zogenaamd aanbelt tijdens de velddienst. Ze moet een perfecte situatie nabootsen, waarbij de deur een keer niet binnen de eerste seconde wordt dichtgegooid. Esther begint in haar hoofd al steeds meer en meer afstand te nemen van het geloof. Ze is wel fysiek aanwezig in de zaal, maar in haar hoofd is ze altijd ergens anders. Alles stapelt zich op; het gepest, langs de deuren gaan, niks mogen, geen feestdagen vieren en altijd naar die zaal. Esther kan veel hebben, maar op een gegeven moment is het klaar. Dat is dit moment, dit was dan ook een van de laatste keren dat ze te vinden was in de zaal, ook ging ze niet meer langs de deuren. Haar moeder was het hier natuurlijk niet mee eens, maar ze hoefde Esther niet proberen over te halen, dat had geen enkel nut. Ze lag haar ouders wat dat betreft erg dwars, maar dat kwam door alles wat ze heeft meegemaakt.

1998

Al een paar jaar is Esther niet actief meer in het geloof van de Jehova’s Getuigen. Ze heeft ook al een aantal jaar verkering met haar vriend en viert ondertussen ook feestdagen mee met haar schoonfamilie. Dit is iets wat toch nog steeds heel raar blijft voor haar, het voelt alsof ze dingen doet die niet mogen. Wel voelt ze zich vrij en voelt de beslissing om los te breken van de gemeenschap een van de beste van haar leven. Toch is haar verhaal hier nog niet klaar. Er ontbreekt nog iets, ze gaat zich laten dopen als Katholiek. Ze wil normaal zijn en bij een normaal geloof horen. Ze wil zonder schaamte kunnen zeggen: “Ik ben katholiek.” Daarnaast wil ze zich ook een beetje afzetten tegen de opvoeding van haar ouders.

Op het moment dat de pastoor in de kerk in Angeren het water over haar hoofd giet valt er een soort last van haar schouders af. Esther staat voor in de kerk en haar vrienden en de familie van haar vriend zitten in de bankjes achter haar alles te aanschouwen. Ze heeft zelf de macht teruggepakt over haar eigen leven. Ze is nu katholiek en haar kinderen zullen dit ook zijn. Zij zullen een normale jeugd hebben waarin ze verjaardagen kunnen vieren en geen trauma’s overhouden aan het aanbellen bij deuren. Zij zullen sinterklaas vieren met hele stapels cadeaus en ieder jaar een kerstboom mogen versieren. Zij zullen normaal leven.

Over de auteur