Ik ben er lieverd

Ik ben er lieverd

Terwijl Noa in haar ogen wrijft en haar hand voor haar geeuwende mond houdt, legt haar moeder een arm op haar been. “Ga maar eens naar bed, schat. Je hebt een lange dag gehad.” Noa knikt en staat met een grote kreun op. Voordat ze de huiskamer uitloopt, ontgrendelt ze nog even haar oude Samsung telefoon. Eén gemiste oproep om 23:46 uur. Met gefronste wenkbrauwen speelt ze de voicemail van de onbekende beller af. “Hoi Noa, Karin hier. Kan jij mij alsjeblieft zo snel mogelijk terugbellen?” Noa en haar moeder kijken elkaar met grote ogen aan terwijl ze onmiddellijk op ‘terugbellen’ drukt. De telefoon gaat over. Eén keer, twee keer, drie keer. Terwijl ze diep in- en uitademt, neemt Karin de telefoon op. “Noa, alsjeblieft niet schrikken, maar Daan heeft een ernstig ongeluk gehad.” Klaarwakker staart Noa naar de andere kant van de kamer, waar haar ouders elkaars hand vastpakken. Haar oren voelen verdoofd. Ze hoort wel dat haar schoonmoeder iets tegen haar zegt, maar het is net alsof ze een andere taal spreekt.

Zodra ze de telefoon ophangt voelt het alsof haar keel dichtgeknepen wordt. Elke keer dat ze inademt lijkt er minder zuurstof in haar longen te stromen. Hyperventilerend vloeien de tranen uit haar grote bruine ogen. Gedachten schieten alle kanten op en opeens begint alles te tollen. Voor haar ogen ontstaan kleine zwarte vlekjes die langzamerhand de gehele woonkamer omvormen tot een groot donker bos.

Noa’s ouders springen van de bank en omhelzen haar. Tranen maken natte vlekken in haar vaders overhemd zodra ze haar hoofd op zijn borst rust. Ze hoort het geklop van zijn hart. Na nog een keer diep in en uit te ademen wordt ze weer iets rustiger. De duisternis wordt geleidelijk weggevaagd.

“Hij is met een traumahelikopter weggebracht.”
Haar moeder schreeuwt het uit en kijkt haar man radeloos aan.
“Zijn ouders gaan nu eerst samen kijken. Morgen mag ik komen.”
“We brengen je er heen schat. Het gaat goed komen”, zegt haar vader terwijl hij Noa’s tranen wegveegt met de verfrommelde zakdoek uit zijn broekzak.

Met samengeknepen branderige ogen pakt Noa voor de vierde keer haar telefoon van het nachtkastje. Elke keer hoopt ze net te zijn ontwaakt uit een verschrikkelijke nachtmerrie, maar helaas is het de realiteit die blijft. De witte cijfers schijnen fel in haar gezicht: 05:33 uur. Ze zucht. Nog drie uur en zevenentwintig minuten.

Twee uur later stapt ze uit bed. Haar ogen zijn zo dik opgezwollen dat ze haar lenzen niet meer in krijgt. Dan maar een bril op. Mascara laat ze voor vandaag ook maar schieten. Haar boterham stopt ze, na er twee happen van te hebben genomen, in een zakje voor onderweg.

Voordat de drie in de auto stappen krijgt Noa een berichtje van de oudste zus van Daan: ‘Kan je even naar mijn ouders bellen voordat jullie vertrekken?’ Zonder na te denken belt ze Karin op.
“We hebben slecht nieuws.”
Noa houdt haar adem in en er ontstaat een steek in haar hart, alsof iemand er net met een mes in heeft gestoken.

Noa’s moeder kijkt haar verwachtingsvol aan.
“Wat zei ze?”
Er valt een korte stilte.
“Hij ligt op de intensive care en wordt kunstmatig in coma gehouden.”
“Nee.”
“Jawel.”
In een stevige omhelzing barsten ze samen weer in tranen uit.
“We moeten gaan.”

Noa en haar moeder knikken. Het meisje veegt met haar mouw haar tranen weg en loopt mee naar de auto. Haar vader gaat achter het stuur zitten, hij is immers het meest nuchter van de drie.
“Welk ziekenhuis moet ik hebben?”
“Het Maasstad Ziekenhuis, in Rotterdam.” Hardop spellend toetst hij het met zijn wijsvinger in op de navigatie. Noa’s ogen volgen het draaiende laad-icoontje. Eén uur en achtendertig minuten.

Na een paar mislukte pogingen om bij te slapen op de achterbank, pakt ze haar telefoon. ‘Laatst gezien: gisteren om 21:59.’ Ze weet ook niet waarom ze het nog blijft checken, maar ergens blijft ze hoop houden. Hoop, dat dit een grote grap is. Dat iedereen in het complot zit om haar voor de gek te houden. Het zou werkelijk de slechtste grap ooit zijn, maar ze zou iedereen per direct vergeven. Als dit maar niet waar is, is alles goed. Noa legt haar telefoon weg en kijkt zichzelf aan in de weerspiegeling van het raam. Ze ziet er uit zoals ze zich voelt, slecht. Door met haar vingers onder haar ogen te wrijven hoopt ze nog iets van haar wallen weg te werken, maar dit was tevergeefs. Tussen haar ouders door kijkt ze naar de navigatie. Haar maag draait zich om wanneer ze zich realiseert dat ze er over drie kwartier achter komt wat Daans toestand is, wat er precies gebeurd is en hoe hij er nu uitziet. Zodra ze merkt dat ze weer onrustig begint te worden graait ze in haar broekzak. Ze pakt er een plastic hartje met daarop de tekst ‘I love you’ uit. Deze heeft Daan twee maanden geleden aan haar gegeven als geluksbrenger voor haar centrale examens. Het heeft toen zijn werk gedaan, dus nu hopelijk weer. Noa geeft het hartje een kus en drukt het stevig tegen haar borst.

“We zijn er bijna.”
Noa kijkt op van het raam naar de navigatie. Nog vijf minuten. Terwijl ze met haar duim stevig over het hartje wrijft, kijkt ze rond in de voor haar onbekende omgeving. In de verte ziet ze een groot bruin gebouw met oranje letters steeds dichterbij komen. Zodra deze achttien letters voor haar een woord vormen, slaat ze haar handen voor haar gezicht. ‘Brandwondencentrum’. Het is geen droom, het is geen grap, het is de keiharde realiteit. Verdoofd blijft ze naar het oranje woord kijken terwijl ze de auto parkeren, uitstappen en naar het ziekenhuis lopen.

“Daar zitten Karin en Lisa.”
Noa wijst naar het bankje voor de ingang waar haar schoonmoeder en -zusje zitten. Snelwandelend loopt ze er naar toe. Lisa springt snikkend op en omhelst haar.
“Is het erg?”
“Ja. Het is heel erg.”
Zonder nog iets te zeggen houden de twee meiden elkaar stevig vast.

Met een gebogen hoofd loopt Noa achter Karin het grote ziekenhuis in. Het geroezemoes om haar heen zorgt ervoor dat alles wat haar schoonmoeder tegen haar zegt, langs haar heen gaat. Zodra de liftdeuren dichtgaan komt de stilte ze weer tegenmoet.
“We moeten naar de derde verdieping.”
Noa kijkt naar het kaartje naast de liftknopjes. Naast het cijfer drie staat een poppetje afgebeeld in een soort wolk, met daaromheen vlammetjes. Haar hart lijkt een meter naar beneden te zakken zodra Karin op het desbetreffende knopje klikt.
De liftdeuren gaan open en de twee slaan links af. Na op een bel te hebben gedrukt laat de vrouw van de receptie ze binnen.
“Wij komen voor Daan, dit is zijn vriendin.”
“Helemaal goed dames, kleed jullie maar om”, zegt de receptioniste terug terwijl ze naar een deur wijst.

In een kamertje van twee bij twee kijkt Noa hoe Karin een groot blauw pak aantrekt. Ze pakt er zelf ook een uit de doos en kijkt verward naar de constructie ervan.
“Je armen moeten hierin en je knoopt hem aan de voorkant vast.” Met enig ongemak trekt ze het ziekenhuispak aan.
“Je moet ook je handen nog even desinfecteren.” Noa drukt op de hendel van de blauwe vloeistof waardoor er een grote straal op haar hand wordt gespoten. De penetrante alcohollucht zorgt ervoor dat haar neus en ogen gaan branden. Goed ingepakt en ontsmet lopen ze de afdeling op, richting de familiekamer. Hier zitten de twee andere zussen en de vader van Daan. Ze staren gechoqueerd voor zich uit, alsof er net iemand voor hun neus is neergeschoten.
“Noa en ik gaan even bij Daan kijken, wil er nog iemand van jullie mee?” Zijn middelste zus knikt en staat op.

Kamer tien. Karin doet de deur open en nog voordat Noa een stap naar binnen kan zetten wordt ze overvallen door oorverdovende piepjes die door haar trommelvliezen heen dreunen. Zodra ze de kamer binnenloopt, krijgt ze een klap van de enorme hitte. Noa kijkt naar Daans voeten, die onder een donkerblauwe deken liggen. Ze laat haar blik langzaam omhoog glijden. Allebei zijn handen zijn zo dik ingezwachteld, dat er geen beweging mogelijk lijkt te zijn. Met handboeien om zijn polsen zit hij vast aan het bed. Zijn onder- en bovenarmen zijn als enige niet bedekt met het witte verband. Terwijl Noa haar adem vasthoudt, kijkt ze naar zijn gezicht. Na één blik te hebben geworpen lijken de piepjes nog harder te worden, wordt de hitte onverdraaglijk en ontstaan er weer zwarte vlekken voor haar ogen.
“Wil je terug naar de familiekamer?” Noa knikt en loopt met grote passen de IC-kamer uit.

Verslagen kijkt Noa naar de secondewijzer van de klok in de kleine kamer. Ze pakt het hartje uit haar broekzak en begint de randen te volgen met haar duim. Door haar gedachten vliegen beelden van haar vriend die ze nauwelijks meer herkent. Zijn mooie volle wenkbrauwen zijn verschroeid naar een soort stoppels waar vaag de vorm van zijn voormalige wenkbrauw in te herkennen is. Pas in het midden van zijn hoofd begint nu zijn haarlijn en zijn wimpers lijken nooit bestaan te hebben. De enorme zwellingen zorgen ervoor dat zijn ogen eruit lijken te puilen en zijn oren zijn net twee dikke paddenstoelen. Bewusteloos, vastgeketend aan een ziekenhuisbed, met een zuurstofpijp in zijn mond ligt hij daar, één gang verderop. Haar vriend. Op wie ze acht maanden geleden hopeloos verliefd was geworden.

De eerste keer dat ze hem zag verdwaalde ze al in zijn prachtige ogen. Groenblauw met bruine accenten. Als Noa naar haar werk ging hoopte ze altijd dat hij ook ingepland zou zijn. Voor haar collega’s verzon ze vaak smoesjes om langs de groenteafdeling te kunnen lopen. Van een afstand bekeek ze dan hoe hij de overvolle kratten groenten en fruit door de winkel heen tilde. Zodra hij haar opmerkte kreeg hij een glimlach op zijn gezicht en gaf hij haar een knipoog. Noa’s wangen kleurden dan net zo rood als de tomaten en haar hart sloeg op hol. Het viel Daans collega’s ook op dat ‘die blonde caissière’ hem wel zag zitten.
“Ga er gewoon voor, ze is gek op jou.”
Daan stuurde na zijn shift een berichtje naar Noa. Vanaf dat moment ging het snel. Ze raakten aan de praat, gingen afspreken en binnen twee weken wisten ze zeker dat ze voor elkaar gemaakt waren.

“Wil je het nog een keer proberen?”
Noa schrikt wakker uit haar dagdroom.
“Ja”, antwoordt ze vastbesloten.
Voordat ze opstaat neemt ze nog wat druivensuiker, in de hoop dat ze het zo wel kan volhouden. Zodra ze weer voor kamer tien staat ademt ze nog een keer diep in. Het is alsof deze zuurstof haar de moed geeft dat ze het aankan. Ze laat zich niet nog een keer uit het veld slaan. Met een opgeheven hoofd stapt ze naar binnen. Ze gaat aan de rechterkant van het bed staan. Hier is zijn gezicht minder gehavend. Voorzichtig beweegt ze haar hand naar zijn onderarm en begint deze zachtjes te strelen. Zijn verschroeide armharen prikken aan Noa’s vingertoppen.
“Ik ben er lieverd. We komen hier samen uit.”

 

 

*De gebruikte namen zijn vanwege privacyredenen gefingeerd.*

Over de auteur

Eva Doesborgh

Eva is een crossmediale journaliste met oog voor detail. Ze gaat gestructureerd te werk en is altijd op zoek naar nieuwe uitdagingen. Haar hart ligt met name bij het maken van producties over politieke en maatschappelijke thema’s. Momenteel schrijft ze bijdrages voor NH Nieuws ’T Gooi en tegelijkertijd is ze bezig met het verfijnen van haar kwaliteiten op haar opleiding journalistiek. Hier volgt zij ook een honours-traject over de Tweede Kamerverkiezingen. Daarvoor schrijft ze o.a. fact-checks over de claims van politici. Verder is ze student-assistent, wat inhoudt dat ze eerstejaarsstudenten journalistiek coacht bij het maken van hun eerste artikelen en audiovisuele producties.