Het grijze gebied tussen onafhankelijke en activistische journalistiek
Terwijl studenten journalistiek worden opgeleid om neutraal en onpartijdig te rapporteren, kunnen zij geconfronteerd worden met onderwerpen die hen persoonlijk raken. Dit roept cruciale vragen op: Hoe behoud je je onafhankelijkheid en objectiviteit wanneer een onderwerp je dierbaar is? Hoe gaan ervaren journalisten om met dergelijke situaties en hoezeer houden zij vast aan de journalistieke code en de normen en waarden waarvan wij als toekomstige journalisten leren ze hoog te houden?
Foto: ChatGTP
Als het gaat om ethiek en de normen en waarden binnen de journalistiek, wordt Huub Evers vaak als autoriteit aangehaald. Als media-ethicus en auteur van het boek Media-ethiek 1993, dat nog steeds gebruikt wordt in de opleiding journalistiek van de Hogeschool Utrecht, biedt hij diepgaande inzichten in de uitdagingen rondom de journalistieke objectiviteit. Volgens Evers is het begrip objectiviteit niet eenvoudig te definiëren. Hij onderstreept dat journalisten altijd subjectieve keuzes moeten maken, zoals bij het selecteren van onderwerpen en geïnterviewden. ‘Journalistiek is geen wiskundige som,’ merkt hij op. ‘Wat je altijd moet proberen, is de feiten correct beschrijven en geen cruciale informatie weglaten omdat deze ongunstig is. De meest relevante informanten moeten worden geraadpleegd vanwege hun belang, en niet omdat ze jouw voorkeur bevestigen’.
Activistische journalistiek daarentegen, richt zich volgens Evers op het actief bepleiten van standpunten of het promoten van bepaalde maatschappelijke veranderingen door middel van journalistieke verslaggeving. Het verschilt van traditionele journalistiek doordat het minder streng streeft naar objectiviteit en meer gericht is op het benadrukken van bepaalde perspectieven en het aan de kaak stellen van onrechtvaardigheden. Evers stelt dat activistische journalistiek niet per definitie slecht hoeft te zijn en zeker ook zijn waarde heeft: ‘Mits er transparantie is over de intenties en keuzes van de journalist.’ Hij benadrukt dat het belangrijk is de keuze voor bepaalde onderwerpen te verantwoorden en aan te geven waarom bepaalde bronnen de voorkeur boven anderen krijgen.
Wel benadrukt Evers het belang van kritische zelfreflectie en het nalezen van het werk, of het door anderen te laten lezen, om te voorkomen dat persoonlijke sympathieën te sterk doorklinken. ‘Een bepaalde mate van sympathie is onvermijdelijk, maar het is cruciaal om feiten zo evenwichtig en objectief mogelijk te presenteren’.
In de praktijk wordt het verschil tussen objectieve en activistische journalistiek duidelijk aangetoond in de manier waarop onderwerpen zoals klimaatverandering worden behandeld. Evers geeft als voorbeeld dat een ‘activistisch’ tijdschrift zoals OneWorld meer nadruk zou leggen op de klimaatacties en rapporten en meer aandacht geeft aan bijvoorbeeld de personen achter de acties, terwijl een medium als de NOS deze onderwerpen wellicht feitelijker en met minder emotionele lading zou beschrijven. De keuze van geïnterviewden en de hoeveelheid aandacht die aan bepaalde acties wordt besteed, kunnen sterk variëren, afhankelijk van de journalistieke insteek.
In een tijdperk waarin sociale media en burgerjournalistiek een steeds grotere rol spelen in de informatievoorziening, zijn volgens Evers de traditionele grenzen van journalistiek aan het vervagen. ‘Op sociale media doet bijna iedereen aan ‘journalistiek’, in de zin dat ze informatie verspreiden,’ merkt Evers op ‘Maar echte journalistiek houdt in dat je de maatschappijkritisch bevraagt en de macht controleert. Dat is heel anders dan wat veel mensen tegenwoordig doen.’ Het is volgens Evers daarom bijna onmogelijk de journalistieke codes en normen en waarden te beschermen: ‘Tegenwoordig kan iedereen een website beginnen om hun stukken te delen, en als ze ter verantwoording worden geroepen door bijvoorbeeld de Raad van Journalistiek, kunnen ze gemakkelijk beweren dat ze zich niets aantrekken van de vastgestelde normen. Dit heeft er mede mee te maken dat iedereen zich tegenwoordig een journalist kan noemen en de journalistiek geen beschermd beroep is.’ Het is volgens Evers daarom belangrijk om toekomstige journalisten vroegtijdig bewust te maken van ethische kwesties en hen de tools te geven om hiermee om te gaan. ‘We moeten voortdurend hameren op het belang van kritisch naar informatie kijken’, zegt hij.
Het blijven integreren van ethiek in journalistieke opleidingen is volgens Evers daarom geen luxe, maar een noodzaak. Het stelt studenten journalistiek in staat om de complexe ethische dilemma’s van het vak te begrijpen en ermee om te gaan. ‘Door ethiek een vast onderdeel van de opleiding te maken, kunnen we streven naar een journalistiek die transparant, verantwoord en betrouwbaar is. Het is cruciaal dat ze leren hoe ze deze normen en waarden kunnen toepassen in hun toekomstige carrière.’
Hoe gaan ervaren journalisten om met deze kwestie?
Edwin Kreulen, ombudsman bij Trouw, beaamt de standpunten van Evers over objectiviteit. Volgens hem zouden we daarom niet zozeer moeten spreken over objectiviteit, maar eerder moeten streven naar neutraliteit. ‘Zolang in een artikel aandacht wordt besteed aan alle betrokken en belanghebbende partijen, alle aspecten van een verhaal grondig belicht worden, en het artikel in overeenstemming is met de journalistieke code, is het aanvaardbaar. ‘Bij Trouw is er jaren geleden een journalist geweest die vond dat hij “te” betrokken raakte bij zijn onderwerp en dat hij daarover dus niet meer objectief kon berichten’.
Rob Pietersen maakte na 25 jaar journalistiek de overstap naar Stichting Vluchteling. ‘In 2011 was ik als redacteur bij Trouw erg betrokken bij de zaak van Mauro, de jonge asielzoeker uit Angola die in Limburg opgroeide, maar dreigde te worden uitgezet’. De verhitte discussies raakten hem diep. ‘Ik zag hoe politieke spelletjes werden gespeeld met een jongen als speelbal. Tijdens het verslaggeven worstelde ik met het behouden van journalistieke objectiviteit. Ik voelde me zelfs jaloers op de activisten die voor Mauro de barricades opgingen, tegen minister Leers en het beleid dat ook ik belachelijk vond.’
Het greep Pietersen erg aan: ‘Ik ben uit de bocht gevlogen met twee tweets en heb mezelf toen twee weken ziekgemeld om weer wat afstand te nemen. Na die twee weken thuis, kwam ik mijn voormalige chef bij het koffieapparaat tegen en vertelde hem dat ik die tijd “ziek” thuis had gezeten omdat ik mezelf te betrokken vond en ik eraan twijfelde of ik nog objectief verslag deed. Hij zei toen dat hij die worsteling niet in mijn artikelen had teruggezien en vond dat ik professioneel en objectief had bericht over een heftige zaak. Dat een gerenommeerd oud-chef dat tegen me zei, was voor mij een geruststelling, maar bij mij waren de alarmbellen al afgegaan. Overigens zegt het ook iets over de begeleiding bij kranten, want niemand anders op de redactie heeft me hier ooit op aangesproken.’
Ruim een jaar later werd Pietersen ‘het slachtoffer’ van het roulatiesysteem op de redactie en moest hij na zes jaar integratie & asiel overstappen naar onderwijs & opvoeding. ‘Het was een interessante deelredactie met fijne collega’s, waar ik mooie verhalen kon maken. Toch kon ik er niet echt mijn draai vinden. Ik voelde een soort ‘heimwee’. Mijn hart lag bij de verhalen van vluchtelingen’. Zoals het geval van Mauro en de familie Safi in Vianen waar hij destijds regelmatig over berichtte, en later ook taalmaatje voor geworden is. ‘Sommige dingen vond ik echt onrechtvaardig en gemeen, maar ik ben er nog steeds van overtuigd dat een journalist onafhankelijk moet zijn en objectief verslag moet doen’.
Volgens Pietersen is het belangrijk dat journalisten hun rol begrijpen als verslaggevers van gebeurtenissen, zonder de illusie dat ze de wereld in die rol kunnen veranderen. Hij ziet de ‘echte’ verandering komen van activistische groepen en organisaties zoals bijvoorbeeld Defence for Children en Amnesty International. Zijn overstap naar Stichting Vluchteling gaf hem de mogelijkheid om meer betrokkenheid te tonen bij individuen en gemeenschappen die hij voorheen alleen vanaf een afstand kon helpen door te erover te blijven berichten.
Na deze overstap voelde Pietersen een diepere verbondenheid met de mensen waarvoor hij zich nu inzet. ‘Een paar weken na mijn overstap stond ik op het strand van Lesbos en gaf ik mensen flesjes water. Mijn hele achterbak lag vol met broodjes. Het voelde geweldig om dat te kunnen doen, in plaats van alleen met een opschrijfboekje of camera toe te kijken hoe mensen op het strand aankwamen. Het was zo basaal en bevredigend; ik kon bijvoorbeeld een baby uit een bootje op mijn arm nemen. Ik heb daar twee jaar lang enorm van genoten’.
Pietersen ziet ook de grenzen tussen objectieve journalistiek en activisme langzaam vervagen: ‘Ik vind het lastig, misschien omdat ik van de oude stempel ben. Ik hecht veel waarde aan een duidelijke scheidslijn tussen journalistiek en activisme’. Transparantie en controle zijn volgens Pietersen essentieel, en ombudsmannen bij kranten kunnen daarbij helpen. ‘Uiteindelijk moeten we terug naar de basisprincipes van journalistiek en zorgen voor duidelijkheid en integriteit binnen het vak. Journalisten moeten gezamenlijk bepalen waar de grenzen liggen. Ook beroepsverenigingen zoals de NVJ zouden meer macht moeten krijgen om harder op te treden tegen praktijken die de journalistiek schaden. Het is belangrijk om duidelijk te maken wanneer iets geen journalistiek meer is, maar een vorm van amusement of activisme.’
Volgens Sasha Kester, journalist bij de Volkskrant zal het een teken van de tijd zijn dat er steeds meer gesproken wordt over activistische journalistiek en objectiviteit en onafhankelijkheid: ‘Toen ik studeerde, werden vragen over de rol van activisme in de journalistiek gezien als een soort vloeken. Journalisten moesten absolute objectiviteit nastreven, en er was geen ruimte voor persoonlijke meningen in de krantenkolommen. De laatste jaren zie je echter een enorme verschuiving, en vooral jongeren vragen zich vaak af of journalisten geen stelling moeten innemen. Hoewel ik deze vraag begrijp en belangrijk vind, blijft mijn antwoord hetzelfde als dertig jaar geleden: een resoluut ‘nee’!’
Die resolute nee is met name gericht aan zogenoemde mainstream media. ‘Ik verwacht van een tijdschrift als OneWorld iets anders dan van het NOS-journaal, daar hoort activisme niet thuis. Nuanceverschillen blijven. Het AD maakt andere keuzes dan de Volkskrant’.
Volgens Kester is het nog steeds belangrijk dat mensen laten zien waar ze voor staan en vechten voor verandering of tegen onderdrukking. Maar journalistiek heeft een andere functie. ‘Ik lees kranten en kijk naar actualiteitenprogramma’s om te weten wat er speelt in de wereld en in mijn eigen land. Ik wil alle stemmen horen en verrast worden door bepaalde gebeurtenissen of inzichten, maar ik wil niet het gevoel krijgen dat iemand mij een mening opdringt. Ik geloof dat, als zoveel mogelijk mensen goed geïnformeerd worden, we een betere samenleving kunnen creëren, omdat mensen hun keuzes op feiten moeten kunnen baseren. Als dat niet gebeurt, vrees ik dat mensen zich alleen maar dieper ingraven in hun eigen overtuigingen, wat polarisatie en onbegrip vergroot’.
Suzan Yücel is freelance journalist voor De Correspondent en NRC, documentairemaker en afgestudeerd aan de School voor Journalistiek in Utrecht. Ze vindt dat journalistiek meer is dan alleen informatie doorgeven. Ze betoogt dat journalisten als waakhonden van de democratie een kritische houding moeten aannemen, vooral tegenover machthebbers en machtsstructuren. ‘De samenleving is naar mijn mening gebaseerd op waarden normen en bepaalde verdragen. Het is onze taak als journalisten om de machthebbers kritisch te bevragen, vooral als zij bepaalde opgestelde regels overschrijden’. Daarnaast vindt ze dat journalisten de verantwoordelijkheid hebben om informatie te filteren en kritisch te evalueren. Ze bekritiseert de misvatting dat neutraliteit betekent dat alle stemmen gelijkwaardig moeten worden weergegeven, ongeacht hun waarde of impact op de samenleving. ‘Niet alle stemmen hebben evenveel waarde,’ zegt ze. ‘Sommige stemmen hebben meer invloed dan anderen, en sommigen kunnen zelfs destabiliserend zijn. Je zet bijvoorbeeld geen leek tegenover een wetenschapper en mensen met antidemocratische ideeën moet je niet altijd willen herhalen’.
Net als Evers erkent Yücel dat transparantie een van de essentiële aspecten is waar het in de journalistiek om zal moeten gaan. Ze legt uit dat alle kranten en nieuwsplatforms keuzes maken in wat ze publiceren en dat zelfs het nalaten van het verantwoorden van deze keuze al een vorm van bias kan zijn. ‘Het is een illusie om te denken dat je neutraal bent door alles klakkeloos door te geven,’ legt ze uit. ‘Als journalist heb je altijd een bepaalde filter, en daar moeten we eerlijk over zijn.’
Het label ‘activistisch’ vindt Yücel soms misleidend en wordt volgens haar gebruikt om de kwaliteit van sommige journalistieke media te ondermijnen. Ze ziet de kritische benadering van bijvoorbeeld OneWorld als een noodzakelijke afwijking van de norm, die waarde toevoegt door een andere kijk op onderwerpen te bieden. ‘Ze maken bewuste keuzes in hun berichtgeving en woordgebruik,’ vertelt Yücel. ‘Ze herhalen geen mensonterende uitspraken van politici en geven ruimte aan stemmen die vaak genegeerd of niet gehoord worden.’
In de journalistieke praktijk merkt Yücel op dat persoonlijke ervaringen van journalisten vaak bepalen welke onderwerpen als nieuwswaardig worden beschouwd, wat kan leiden tot blinde vlekken binnen redacties. ‘Armoede werd pas echt als probleem gezien toen de middenklasse erdoor werd getroffen. Dit begon met de stijgende inflatie en de energiecrisis, mede als gevolg van de oorlog in Oekraïne, die ook de middenklasse raakten. Zodra journalisten zelf of mensen in hun omgeving de impact begonnen te voelen, werd het sneller nieuws. Armoede is echter geen nieuw probleem; het speelt al veel langer’. Daarom staat Yücel voor een bredere en inclusievere benadering binnen de journalistiek, waarbij niet alleen diversiteit op de redactie, maar ook in perspectieven en onderwerpkeuzes centraal staat. Ze benadrukt dat het essentieel is om nieuwsgierig te blijven en altijd kritisch te zijn, zowel naar anderen als naar de eigen bevindingen. ‘Volg je nieuwsgierigheid en daag je eigen ideeën uit,’ adviseert ze aan toekomstige journalisten.