Tussen passie en objectiviteit. Kunnen sportjournalisten hun fanhart in bedwang houden?
Voor veel sportjournalisten begint de passie voor sport al op jonge leeftijd. Passie voor het spel, een bepaald team of de sport in het algemeen. Maar wanneer die passie je werk wordt, ontstaat er een spanningsveld. Het is een dilemma dat soms onverwachts uit de hoek komt. In de studio, achter het toetsenbord of het stadion. Want sport roept emotie op, juist bij degenen die er het meest van houden. Maar journalistiek vraagt om afstand, om context. En soms ook om kritiek. Hoe blijf je als journalist objectief als je zelf ook een fan bent?
Andries aan het werk tijdens een uitzending Foto: Andries Lamain
De Tour voorbij de tent
Voor Andries Lamain, commentator bij de NOS en oud-SvJ’er, begon zijn passie voor wilrennen allemaal met een voor hem onvergetelijk moment: ‘Ik was acht jaar oud en de route van de Tour de France kwam langs op de camping waar we stonden. Dat vond ik zo gaaf. Vanaf dat moment was ik helemaal weg van wielrennen,’ vertelt Andries met een lach. Het was het begin van een levenslange fascinatie.
Jarenlang reed hij zelf fanatiek wielrenroutes. De nieuwste wegen uitzoeken en elke keer net een stukje verder. Hij had het gevoel dat sport een rol moest spelen in zijn toekomst, maar hoe precies, dat wist hij nog niet.
‘Op de SvJ wilde ik graag stagelopen bij Studio Sport, maar daar was geen plek. Dus gaf ik het al snel op. Toen ben ik bij een productiehuis terechtgekomen, waar ik jarenlang human interest-programma’s maakte. Iets heel anders.’
Toch is de liefde voor sport nooit bij hem verdwenen. Toen er jaren later een kans als commentator kwam bij Eurosport, twijfelde Andries geen moment. ‘Na een stemtest kreeg ik te horen; ‘er zijn nog veel dingen die beter kunnen, maar we horen er wel wat in. Dus we geven je een kans.’ Mega spannend, maar ook een enorme eer dat ze iets in mij zagen.’
Balans bewaren
Nu, als ervaren commentator, weet Andries als geen ander wat er komt kijken bij sportverslaggeving. Objectiviteit hoort daar nadrukkelijk bij, en volgens hem gaat dat verder dan simpelweg ‘geen fan zijn’. Het draait ook om de manier waarop je een verhaal vertelt, zonder je persoonlijke voorkeur te laten doorschemeren.
Toch merkte hij dat sympathie zijn werk soms beïnvloedde. ‘Als ik over een bepaalde renner meer wist, of een openhartig interview van hem had gelezen, dan noemde ik die persoon misschien iets vaker. Gewoon omdat ik die persoon zelf interessanter vond.’
Dat is iets wat hij zichzelf heeft moeten afleren. ‘In het begin had ik de neiging om me te veel op één renner te richten. Maar uiteindelijk moet je jezelf steeds hetzelfde blijven afvragen; is dit relevant voor de wedstrijd? En als het antwoord nee is, moet je het gewoon niet doen.’
Toch gelooft hij niet dat sympathie per se fout is. ‘Zolang het in balans blijft, is het niet erg om een paar minuten meer aandacht aan iemand te geven. Maar zodra het de objectiviteit beïnvloedt, moet je ingrijpen.’
Volgens Andries draait het echt om bewustzijn. ‘Je moet constant alert zijn. De kijker moet niet kunnen raden wie jouw favoriet is. En als dat wél zo is, heb je iets verkeerd gedaan.’
Gelijk raak schieten
Waar Andries via een omweg bij zijn passie uitkwam, wist Bart Heederik al van jongs af aan dat hij iets met sport wilden gaan doen. Bart is tweedejaars student journalistiek en al sportverslaggever voor verschillende platforms, zoals het AD.
‘Ik wist al vrij snel dat ik sportjournalist wilde worden. Ik heb eerst andere studies geprobeerd, maar daar lag mijn hart niet. Mijn passie ligt bij voetbal en bij het schrijven, vertellen en analyseren ervan.’ Bart begon eerst lokaal. Iets wat al snel goed uitpakte voor hem. ‘Ik stuurde een mailtje naar FC Lisse, een club bij mij in de buurt. Daar mocht ik meteen aan de slag met interviews en wedstrijdverslagen. Via hen kwam ik bij het Leidsch Dagblad terecht, en sinds kort schrijf ik voor het AD.’
Hij ziet zijn passie voor voetbal niet als obstakel, maar juist als extra motivatie.
‘Ik ben vooral fan van een Engelse club, dus dat staat los van mijn werk hier. Ik ben gewoon gek op het spelletje. Daardoor lukt het me goed om objectief te blijven.’
Journalist én fan?
Andries vergelijkt zijn werk weleens met improvisatietheater. ‘Je bereidt je voor. Je kent de renners, de klimmetjes, de geschiedenis. Maar tijdens de uitzending weet je niet wat er gebeurt. Soms moet je zeven uur lang praten, met maar één keer een wc-pauze. Dan helpt het als je er écht van houdt.’ Toch is alleen passie volgens hem niet genoeg.
‘Je moet ook kritisch kunnen zijn. Niet alles zomaar mooi vinden. En je moet eerlijk durven zijn, ook als dat betekent dat je jouw favoriete sporter moet bekritiseren.’
Zowel Bart als Andries benadrukken dat passie voor sport geen belemmering hoeft te zijn, zolang je weet hoe je ermee omgaat. ‘Het is juist belangrijk dat je die energie vasthoudt,’ geeft Andries aan. ‘Ik zie soms collega’s bij wie het vuur een beetje aan het doven is. Dat hoor je in de stem, het klinkt dan echt als werk.’ Dat is iets wat hij koste wat kost wil vermijden.
‘Ik probeer mezelf eraan te herinneren waarom ik dit ooit wilde. Wat zag ik als kind, toen ik daar op die camping stond en de renners langs kwamen? Die verwondering, die opwinding. Dat moet je blijven voelen.’
En dat is misschien wel de mooiste conclusie. Een sportjournalist mag best juichen, als hij maar weet wanneer wel en wanneer niet.