De man in de nacht

De man in de nacht

Het was een broeierig warme zomeravond in 2006 toen Martine, verpleegkundige en moeder van vier kinderen, na het afhalen van de schone was, per ongeluk vergat de balkondeur op het dak op slot te draaien.


“Wie is daar?” 

Met die vraag, half gemompeld en zwaar in de keel, doorbreekt de stem van haar man de stilte van de nacht. Het wekt Martine mede uit haar slaap. Het is warm in de kamer, de deken heeft ze ergens in de nacht van zich afgeworpen en haar nachtjapon kleeft aan haar rug. Langzaam opkomend met haar bewustzijn begint ook de vraag van haar man tot haar door te dringen. Wie is daar? Dat is meestal een vraag die gesteld wordt als één van de kinderen langs hun slaapkamerdeur naar beneden probeert te sluipen. Aandachtig spitst ze haar oren en verroert ze geen vin. Het blijft even stil, maar dan hoort ook zij wat haar man al eerder was opgevallen. 

Het knisperende geluid van een voetstap op de met zeil beklede trap gevolgd door een kreun en steun van de traptree zelf wanneer het gewicht er op komt te staan. Voorzichtig, stap voor stap, komt iemand de trap van de tweede verdieping afgeslopen. Martine draait zich om en kijkt op de wekker. 4 uur ‘s ochtends, veel te vroeg voor de kinderen om nu al wakker en aan de wandel te zijn. Ze zucht en wrijft de slaap uit haar ogen. De voetstappen bereiken de laatste traptree, over het zeil van de gang, langs de openstaande slaapkamerdeur en niet veel later klinkt er zacht gerammel aan het metalen traphekje dat de weg van de tweede trap naar beneden blokkeert. 

“Wie. Is.  Daaaaar?”, herhaalt haar man nogmaals, dit keer harder en met meer intentie, net wanneer Martine de moed probeert te verzamelen om uit bed te stappen en zelf te gaan kijken. Het gerammel aan het traphekje stopt. Het valt stil. Martine draait zich terug richting het gat van de deur. Vanuit haar positie in het bed kan ze in het donker nog net het zij silhouet van de deuropening uitmaken, maar de gang kan ze niet zien. Ze ziet wel de spiegel schuifdeur van de kast die zich naast de slaapkamerdeur bevindt. Haar eigen reflectie staart haar als een donkere vlek net zo moe en verhit terug aan. Dan vangt een beweging in haar ooghoek de aandacht. 

Om het hoekje van de deuropening verschijnt een hand, langzaam gevolgd door een lichaam dat met een draai half de kamer binnenstapt. Moe en met ogen maar half gewend aan de barre licht omstandigheden, aanschouwt Martine het figuur. 

Korte zwarte haren. 

Haar kinderen zijn blond. 

Een lang volgroeid postuur van een jonge man. 

Haar oudste zoon is 11. 

Ze bevriest. Ondanks de warmte lopen de rillingen over haar rug. Het enige geluid het suizen van het bloed in haar oren dat in paniek haar lichaam en hart door raast, daar waar zij zelf stokstijf en stil blijft liggen. Ogen gefixeerd op het figuur van de man die roerloos blijft staan staren, en dan, net zo snel als dat hij verschenen is, weer uit de deuropening verdwijnt. 

Enkele tellen blijft Martine liggen. “Dat is er niet een van ons…”, fluistert ze zacht maar gespannen in de richting van haar man. Dan klinken de voetstappen weer op de trap naar boven, luider en sneller. Alsof geraakt door de bliksem springen ze beiden in actie en uit bed, de kamer door, de gang op, de krakende trap op naar boven, langs de kamerdeuren waarachter de twee oudste kinderen nog liggen te slapen, de badkamer door, en via de wagenwijd openstaande balkondeur de buitenlucht in. 

Op het balkon is het stil. De twee onder een kap woningen in de straat zijn donker, de weg is leeg en van de vreemde man is in het doffe licht van de lantaarnpalen geen spoor te bekennen. Martine en haar man kijken elkaar vragend aan. Wat is er nu precies gebeurd? Verslagen stappen ze de badkamer weer binnen en draaien ze de deur op slot en grendel. Hebben ze het zich misschien ingebeeld? Nee toch? Martine werpt een snelle blik de kamers van de kinderen in, maar zowel haar zoon van 11 als haar dochter van 10 slapen rustig door, zich niet bewust van het voorval dat zich zonet heeft afgespeeld. Bij haar dochter moet ze wel even slikken. Haar bed staat tegen het raam van het balkon, waar ze in niets meer dan een onderbroekje boven op de dekens ligt. ‘Open en kwetsbaar’, denkt Martine en met een naar gevoel in haar buik sluit ze de kamerdeur weer zachtjes achter zich dicht. Beneden aan de trap wacht haar man haar op. Ook de andere twee kinderen, een dochter van 6 en een dochter van 2, liggen nietsvermoedend nog in bed. 

Na een korte plaspauze zit er ook voor hen niets anders op dan maar weer verder proberen te slapen. Maar wanneer Martine de slaapkamer binnenloopt valt haar oog op de gleuf onder het rolgordijn van het slaapkamerraam, waaronder rood met blauw licht herhaaldelijk voorbij flitst. In een paar halen aan het koord is het rolgordijn omhoog gehesen en vult ook de rest van de kamer zich met flikkerend rood en blauw. Buiten in de straat staat een politiewagen met de zwaailichten aan. Twee agenten staan ernaast, de één zoekend om zich heen kijkend, de ander diep in gesprek met de buurman. Ook de buurvrouw staat buiten, gehuld in een blauwe badjas die ze stevig om zich heen geklemd houdt. Snel opent Martine het raam en hangt ze haar bovenlichaam naar buiten. 

“Wat is er aan de hand?!”

De buurvrouw kijkt verschrikt ophoog.

“Er stond een inbreker op ons dak!”

Een inbreker. Het kwartje valt. 

“Die stond zonet nog in mijn slaapkamer!”, roept ze terug.


Binnen enkele minuten staan Martine, haar man, en de twee oudste kinderen in pyjama buiten te wachten terwijl de politie met een speurhond het huis doorzoekt. Ondertussen wordt ze door een vrouwelijke agente ondervraagd. Hoe de man er uit zag?

“Hij was denk ik van Poolse afkomst, zo in de twintig, zwart haar..”.

De agente schudt haar hoofd. “Volgens de buurvrouw had hij een zwarte muts op.”

“Oh”

“De buurvrouw meldde ook dat hij iets bruins bij zich droeg, wellicht een tas of een zak. Mist u spullen?”

“Nee, niet dat ik weet”

De agente knikt, noteert enkele bevindingen met pen in haar boekje en loopt vervolgens verder naar de volgende buurvrouw die ook meldde iets gezien te hebben. Martine kijkt naar haar kinderen die ook niet zo goed weten wat ze met zichzelf aan moeten. Zo abrupt zijn ze gewekt en tussen de agenten in de voortuin gezet. Ze legt een troostende hand op ieders schouder en wacht geduldig af tot de politie en de hond klaar zijn met hun huis. Wanneer ze weer naar binnen mogen, vertrekt iedereen direct naar zijn eigen bed in een poging nog de laatste uurtjes van de nacht mee te kunnen pakken. Ook Martine doet een poging, maar daar waar haar man gelijk in slaap valt, blijft zij wakker, met een bedrukt gevoel op haar hart en haar ogen ten allen tijde op de deuropening gericht.


De volgende ochtend verloopt zoals gewoonlijk met het voorval als niets meer dan een vreemde droom. Het is een mooie dag en haar man besluit de kinderen mee te nemen naar het strand om bij de zee even bij te komen. Toch loopt hij eerst nog een uur naar zijn strandportemonnee te zoeken. 

“Ik zou toch zweren dat ik hem in mijn broekzak had laten zitten maar nu ben ik die broek ook kwijt”, moppert hij terwijl hij voor de derde keer de wasmand uitpluist. 

Martine lacht. “Het is een gave”.

Wanneer haar man en de kinderen uiteindelijk richting het strand vertrokken zijn, besluit ze zelf even bij de buurvrouw langs te gaan om verhaal te halen. Zittend aan de keukentafel met een kop thee tussen haar handen gesloten en een schaal met koekjes binnen handbereik wisselen de twee hun kant van het verhaal uit. 

De buurvrouw kan haar oren niet geloven wanneer Martine beschrijft hoe de man, waarschijnlijk via de vuilniscontainer het garage dak op is geklommen, via de regenpijp het balkon op kon, het huis in en daar haar slaapkamer binnen stapte om er daarna weer snel vandoor te gaan.

“Hij is toen via jullie balkon over ons dak gevlucht en via de regenpijp naar het garage dak tussen ons en de andere buren afgedaald”, vertelt de buurvrouw en ze neemt een voorzichtige slok van haar thee. “Ik hoorde de voetstappen boven ons rommelen en toen ik de gordijnen opende om te kijken wat het was, stond hij daar recht voor mijn raam. Ik ben me dood geschrokken.” 

“Heb jij toen de politie gebeld?”

Ze knikt. “Heel toevallig reed er net een auto in de buurt. Ze waren er binnen 5 minuten al maar hebben zover ik weet niets kunnen vinden.”

Het gesprek valt even stil wanneer de twee vrouwen beiden een slok thee nemen. 

“Je hoort weleens verhalen..” begint de buurvrouw weer, “van inbrekers die boven het huis binnen dringen om dan beneden voor hun vriendjes de voordeur te openen en zo alles leeg te plunderen.”

Het koekje dat Martine net naar binnen heeft gewerkt, valt plots niet zo lekker meer op de maag. Ze moet er niet aan denken wat er was gebeurd als hij het traphekje wel open gekregen had. Was hij met meer? Had hij ze via de voordeur binnen willen laten? Ze huivert.

Lang krijgt ze de tijd niet om te blijven piekeren wanneer er plots op het keukenraam wordt geklopt. In de voortuin staat een wat oudere man met een klein wit hondje aan de riem. Hij zwaait en de twee vrouwen zwaaien terug. Hij woont een straat verder en laat zijn hondje altijd uit op het natuurpaadje dat zich achter hun straat bevindt. Ze ziet hem weleens lopen.

“Is dit toevallig van één van jullie?”, klinkt zijn doffe stem van achter het glas en hij houdt met zijn andere hand een bruin gekleurd stuk stof omhoog. De buurvrouw schud haar hoofd maar Martine herkent het meteen.

De broek van haar man. 

Niet geheel onverwacht zit de strandportemonnee er niet meer in wanneer ze hem dankbaar van de man overneemt.


Enkele spaarkaarten en zo’n 50 euro contant is waar de dief er uiteindelijk mee vandoor is gegaan. Ze kunnen het missen. Wat Martine het meest betreurd is dat ze voor langere tijd het veilige gevoel in haar huis kwijt is en niet goed slaapt. Haar man probeert haar gerust te stellen en samen plaatsen ze een simpel alarmsysteem op de balkondeur. Maar na meerdere keren het alarm per ongeluk te hebben getriggerd, wordt deze uiteindelijk weer weggehaald. 

Wat ook niet helpt is dat Martine tot twee keer toe denkt de man weer te zien. Één keer in de sportschool en één keer op de hoek van de straat. Een doodnormale knul van een jaar of 20, maar haar onderbuik gevoel weet zeker dat dat hem moet zijn geweest. Toch durft ze er niets van te zeggen of aan te doen. Van de politie horen ze nooit meer wat en ook de jongen ziet ze verder nooit meer terug.

Inmiddels heeft het gezin 3 honden die, te pas en te onpas, bij iedere passant langs het huis de longen uit hun lijf blaffen. Net als het vorige alarmsysteem is het vaak vals alarm. Toch biedt het Martine een gevoel van veiligheid in haar huis, vooral wanneer de honden ook ‘s nachts bij haar op de kamer slapen. Veel denkt ze niet meer aan het voorval terug, met uitzondering van een enkele keer hier en daar, wanneer ze het vreemde verhaal aan een ander doorverteld.

Over de auteur

Tessa van der Meij

Tweedejaars student journalistiek aan de Hogeschool Utrecht met een voorliefde voor dieren natuur en creativiteit.