Vier grenzen, drie landen: een verloren buurland

Vier grenzen, drie landen: een verloren buurland

‘Viergrenzenweg’ staat er in witte blokletters op het blauwe straatnaambordje. De naam van deze stijl omhooglopende weg ken ik al zo lang ik me kan herinneren. Als ik eerlijk ben, heb ik nooit goed bij de naam stilgestaan. Ik ben opgegroeid op deze straat, met zijn grote jaren 30 woningen. Ik heb er naar beneden gesleed in de winters en omhoog gefietst in de zomers. Vanuit mijn ouderlijk huis heb je een prachtig uitzicht over de heuvels. Er verschijnt een kromme glimlach op mijn gezicht als ik voor de zoveelste keer de weg omhoog loop. Deze straat is mijn thuis, maar ik zal er nooit meer wonen.

Het bewoonde gedeelte van de straat eindigt ergens halverwege de weg, waardoor het niet opvalt dat deze weg helemaal doorloopt tot het drielandenpunt. Terwijl ik omhoog loop, denk ik er écht goed over na. Drie landen, Duitsland, België, Nederland, dat betekent drie grenzen. Waar komt dan die straatnaam vandaan? Waar is dan die vierde grens?

Ik ben opgegroeid in het Zuid-Limburgse Vaals. Het stukje land waar de Nederlandse, Duitse en Belgische grens elkaar alle drie raken. De grenzen lijken hier meer in elkaar over te smelten. Veel Vaalsenaren spreken even goed Duits als Nederlands en een groot gedeelte van het dorp werkt buiten Nederland. De mensen eten hier liever Aachener printen, een Duitse koek, in plaats van stroopwafels en een ommetje maak je hier door drie landen achter elkaar. Het zit in de cultuur van Vaals, om zich met zijn buurlanden bezig te houden en nauw verbonden te zijn met België en met Duitsland.

Ik heb in Vaals gewoond tot ik 17 was, waarna ik naar de Randstad vertrok en alleen nog terug kwam voor mijn ouders. Na bijna 3 jaar schrik ik er soms van hoe snel ik Randstedelijk ben geworden. Mijn Duits is wat roestig geworden en raak meer gewend aan grachten dan aan heuvels met bossen. Ik weet dat ik een stukje Vaals verloren ben en dat ik dat stukje mis. En nu ik hier de straat naar boven loop, voel ik het hard binnenkomen. Ik schaam me dat ik niet weet waarom mijn straatnaam heet zoals hij heet.

Als ik meer wil weten over de geschiedenis van mijn dorp, begin ik eigenlijk altijd bij mijn opa Jef, de vader van mijn vader. Hij heeft wafeltjes gebakken, omdat hij wist dat ik langs zou komen. Ik zet thee voor ons in de theepot die ouder is dan ik ben. “Opa,” vraag ik terwijl ik het theezakje in de pot doop. “De viergrenzenweg, op welke vierde grens is die naam eigenlijk gebaseerd?” Opa kijkt op van zijn wafeltje. “Neutraal Moresnet,” antwoordt hij simpelweg, “maar dat land bestaat al ruim 100 jaar niet meer.” Met warme koppen thee voor ons hebben we het over de dwergstaat. “Het landje lag in het huidige België. Kelmis was toen nog de hoofdstad,” ik zie opa zoekend kijken terwijl hij me vertelt wat hij nog weet. Veel meer kan mijn opa me niet vertellen. Hij is zelf iets meer dan 20 jaar na de opheffing van het landje geboren.

Het verbaast me dat hij er weinig over kan vertellen, normaal weet hij altijd zoveel te vertellen, maar ik heb in ieder geval een begin van mijn zoektocht. Het vierde landje waar ik naar op zoek ben heette dus Neutraal Moresnet en lag in het huidige België. Maar veel meer informatie heb ik nog steeds niet. Ik weet dat ik daarvoor naar John Beckers moet. John woont al zijn hele leven in Vaals, hij is een bekend gezicht in de regio door zijn muziek en kunst en hij werkt in de bibliotheek van het dorp.

John en mijn moeder kennen elkaar goed. Samen met haar ga ik naar het cafe waar ze elkaar vaker zien. De Gauw, een kunstcafé waar een schilderij hangt op elk vrij stukje muur. Ook van John hangen er werken tussen. John kan me inderdaad verder helpen, hij heeft zelfs een boek voor me meegenomen uit de bibliotheek waar hij werkt. Veel van John’s verhalen, heeft hij van zijn vader. “Toen ik kind was, werkte mijn vader in de mijnen in België.” Hij neemt een slokje van het biertje dat voor hem ligt. Ik doe hetzelfde. “Ik hoorde de verhalen van hem. Mensen van mijn leeftijd en ouder kennen die verhalen wel.”

Johns verhalen lijken haast verzonnen. Hij beschrijft een landje met nauwelijks regels of belasting. “Er werd gegokt, drank gestookt en er waren veel hoerenhuizen,” John kan vertellen als een sprookspreker. Met mijn ogen groot van verbazing luister ik naar elk woord. “Omdat er zo weinig wetten en regels waren, trok het over heel de wereld veel criminelen aan. Ze kwamen zelfs vanuit Rusland er naar toe.” Ik bedenk me hoe de mijnwerkers elkaar tijdens het werken verteld moeten hebben over dit land vol drank en casino’s en zonder belasting en regels.

Ik vraag hem hoe zo’n waanzinnig landje ooit heeft kunnen ontstaan. “Nadat Napoleon was verslagen, wist niemand wat ze met die grond moesten, omdat die heel waardevol was,” legt John uit. “Dus werd met een liniaal het belangrijke stuk land uitgetekend en werd er besloten dat het neutraal werd.” John is zelf duidelijk geïnteresseerd in de geschiedenis van zijn regio. Tot voor kort kon ik dat zelf niet zeggen. Ik wilde alleen maar naar de stad, naar de plek waar ‘echt iets gebeurde’. Als ik mezelf vergelijk met Johns liefde en interesse voor de regio die we delen, schaam ik me dat ik zo lang niet heb gezien wat hij ziet, en het misschien nog steeds niet zie.

Misschien zie ik het, als ik er ben, als ik er sta. Het dorp Kelmis heeft een museum over zijn geschiedenis. Samen met mijn moeder rij ik er heen. We rijden nog geen vijf minuten, of de verkeersborden veranderen naar Frans, we zijn in Wallonië. We moeten door Gemmenich, door de heuvels, om in Kelmis uit te komen. Hier staat het museum ‘La Ville Montagne’, de Oude Berg. Het museum staat bijna verstopt tussen de normale woonhuizen.

“Bonjour, vous parlez l’Allemand?” vraag ik in mijn beste Frans. “Ja, ich spreche auch Deutsch,” lacht het meisje achter de balie vriendelijk. Ze is vrij jong en draagt een witte blouse met de naam van het museum. “Dann hätten wir gerne zwei Tickets” hakkel ik in het Duits terug. Het is aan me te horen dat mijn Duits verslechterd is. Opnieuw een symptoom van de Randstad. Het meisje geeft ons een klein apparaatje dat ons informatie geeft over de Oude Berg, waar Neutraal Moresnet op gelegen is.

Met het kleine apparaatje tegen mijn oor kijk ik naar de foto’s van oude documenten en tentoongestelde stenen. Het apparaatje vertelt mij waarom iedereen in de geschiedenis zo geïnteresseerd was in de berg. “De Oude Berg zit vol met zink,” vertelt de mannenstem mij.  “Het is de reden dat iedereen, van de Romeinen tot de Pruisen, zo geïnteresseerd was in het gebied.” Het verklaart wat John mij al vertelde, Moresnet is waardevolle grond.

Het Museum is erg gefocust op de zinkwinning en de mijnen, maar ook op de spoorwegen. En toch, over het landje waar het dorp ruim 100 jaar onderdeel van was, vind ik vrij weinig. Terug bij de entree vragen we het meisje of zij ons meer kan vertellen over Moresnet. “Leider nicht,” zegt ze. Ze komt hier ook niet vandaan. Ze pakt een stukje papier en schrijft er een mailadres op. Het mailadres van het museum, voor verdere vragen.

We rijden van Kelmis naar het dorp Moresnet. Hier moeten ze toch ergens wel een ode aan het verloren landje hebben? Het dorp is klein, slechts een paar straten met een kerk en een begraafplaats. Het rondrijden levert ons opnieuw weinig op. Nergens vinden we een ode aan Neutraal Moresnet. Eindelijk had ik weer iets wat mijn interesse en liefde voor mijn regio nieuw leven in blies, maar voelt het alsof de regio dit niet beantwoordt.

Het is stil in de auto als we terug naar Vaals rijden. Ons enthousiasme over Moresnet lijken we niet terug te kunnen vinden in het gebied zelf. Ik denk terug aan het straatnaambordje. Voor mij is de Viergrenzenweg, waar ik jarenlang heb gewoond, een van de weinige dingen die het bestaan van Neutraal Moresnet bevestigen.

Die avond, als ik mezelf weer in Utrecht, ver weg van Vaals en Neutraal Moresnet bevindt, vind ik in mijn tas het stukje papier met het e-mailadres van het museum. Ik staar kort naar het papiertje, maar pak dan toch mijn laptop erbij. Ik besluit een mail te schrijven en, opnieuw in mijn matige Duits, te vragen waarom Moresnet zijn eigen geschiedenis zo weinig laat zien. Enkele dagen later heb ik antwoord van de directeur van het museum. Hij beschrijft een wandelroute door het gebied met informatieborden. “Toerisme is duidelijk niet Kelmis zijn sterkste punt”, denk ik terwijl ik het lees. Des te meer ik lees over de wandelroute en de informatie die daar te vinden moet zijn, des te meer ik denk dat Kelmis zijn geschiedenis op de saaist mogelijke manier wilt overbrengen.

Ook besluit ik John nog eens te bellen, zijn wijze van vertellen spreekt me toch meer aan. Ik stel hem dezelfde vraag, die ik de directeur van het museum ook stelde; waarom heeft Moresnet zo weinig wat naar het verloren landje verwijst? “Die verwijzingen die jij zoekt, die zijn er wel,” hoor ik aan de andere kant van de lijn. “In Neutraal Moresnet is er ooit een taal opgezet, die volgens mij niemand meer spreekt, Esperanto. We hadden er ooit nog een woordenboek van in de bibliotheek.”  John legt uit dat Esperanto dan misschien niet meer gesproken wordt, maar dat Moresnet de taal nog niet helemaal verdwenen is. “Zoals carnavalsverenigingen,” vertelt hij me, “die hun naam uit het Esperanto hebben. En de lokale muziekvereniging speelt ook soms een nummer uit het Esperanto, een soort oud volkslied.”

“Ik geloof toch dat Neutraal Moresnet in de regio Vaals vergeten gaat worden,” er klinkt ernst in mijn stem. John is kort stil aan de andere kant van de lijn. “Mijn generatie en oudere generaties kennen de verhalen nog wel. Maar die generaties sterven uit.” Johns stem klinkt wat zacht. Misschien dat hij het niet letterlijk zo bedoeld, misschien dat hij het me niet letterlijk wil zeggen. Maar het is die uitspraak, waardoor ik me plots besef wie verantwoordelijk is voor het langzaam verdwijnen van Neutraal Moresnet, uit het geheugen van Vaals. Ik ben het zelf.

De dagen na het telefoontje met John en het mailtje van de directeur, blijft het steeds maar in mijn hoofd zitten. Ik, mijn generatie Vaalsenaren, vergeet de verhalen door te vertellen. Neutraal Moresnet komt tot leven door de verhalen die mijnwerkers aan elkaar en aan hun kinderen vertellen. En precies dat gebeurt niet meer. Ik ben mijn eigen regio vergeten, en dit is het resultaat. Natuurlijk weet ik dat ik niet alleen verantwoordelijk ben voor het kwijtraken van de verhalen, maar ik voel me wel een duidelijk onderdeel van het probleem. Maar ik wil niet de reden zijn dat Moresnet vergeten wordt, maar juist de reden dat de verhalen in leven blijven.

Het is de eerstvolgende keer dat ik weer onderaan de Viergrenzenweg in Vaals sta. Een paar seconden blijf ik voor het straatnaambordje staan. De straat is voor mij nu nog specialer dan hij al was. Voor mij is dit niet meer alleen de straat waar ik ben opgegroeid, maar ook de straat die doorloopt tot een landje dat niet meer bestaat. Eindelijk, voor het eerst sinds ik verhuisd ben, voel ik mezelf weer dichter bij mijn regio staan.

Ik ken de verhalen van Moresnet, het landje zonder wetten, met zijn eigen taal en mijnen vol met waardevolle zink. Ik struin de weg omhoog. Ik glimlach in mezelf. De verhalen van Neutraal Moresnet, het vierde land, eindigen niet bij mij. Mijn verbinding met mijn eigen regio is terug aan het groeien, in de vorm van verhalen en in de vorm van een doel. Het doel om de verhalen die hier ooit verteld werden, zo lang mogelijk door te blijven geven.

Over de auteur